'Dit regijster en beduytt niet vele' De vorming van het oudstepapieren 'register' in Holland M. S. Polak Een van de oudste stukken in het archief van de leen- en registerkamer van de Holland se grafelijkheid is het zogenaamde register E. L. 5, het papieren register, dat Van Riemsdijk in zijn beschrijving van de registers het nummer 1 gaf. 'El. 5 behoort eigen lijk wel tot de bijzondere registers, maar daar het eene reeks van graaflijke brieven be vat en tevens het alleroudste is, meende ik het aan het hoofd van alle registers te moeten plaatsen'1, schreef hij in 1908 in zijn grote werk over de geschiedenis van de grafelijke administratie. In de literatuur treffen we echter de benaming 'Van Riemsdijk 1' haast nooit aan. Veel couranter is de aanduiding 'E.L.5' of de naam 'het oude register van graaf Floris', naar de titel van de inleiding en editie die Muller in 1901 verzorgde2. Ook Muller beschouwde E.L.5 als het oudste register, ondanks dat hij, evenals Van Riems dijk, constateerde, dat slechts een gedeelte van de tekst uit de 13e eeuw dateert. Omdat wij van mening zijn, dat de literatuur3 over deze codex nogal wat vragen heeft openge laten of onvoldoende duidelijk heeft beantwoord, willen we in dit artikel opnieuw een poging doen de ontstaansgeschiedenis ervan te reconstrueren. We zullen daarbij de term 'register', in tegenstelling tot de meeste vroegere auteurs over het onderwerp, ver mijden, omdat die term in de oorkondenleer een eigen, beperkte betekenis heeft gekre gen. In navolging van Kruisheer zullen we de voorkeur geven aan de term 'codex', in de zeer ruime betekenis, die de bibliotheekwetenschap aan dit woord hecht: een handge schreven middeleeuws boek4. Het boekblok ligt los in een perkamenten band, die naar het opschrift te oordelen uit de 1 TH. VAN RIEMSDIJK, De tresorie en kanselarij van de graven van Holland en Zeeland uit het Henegouwsche en Beyersche huis ('s-Gravenhage, 1908) blz. 479. Hij behandelt de codex E. L. 5 op blz. 483-487 en 585-594. 2 S. MULLER HZ., 'Het oude register van graaf Florens', in Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap 22(1901) blz. 90-357. 3 Behalve door Muller en Van Riemsdijk is alleen door Kruisheer - summier - op de materiële ontstaansgeschiedenis van de codex ingegaan. Zie: J. G. KRUISHEER, De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299. 2 dln. ('s-Gravenhage/Haarlem, 1971) deel I, blz. 201-204. Zie voor de meest recente editie van de 13e-eeuwse Middelnederlandse teksten: Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300), uitg. door Maurits GYSSE- LING m.m.v. en van woordenlijsten voorzien door Willy PIJNENBURG. Reeks I, Ambtelij ke bescheiden. 9 dln. ('s-Gravenhage, 1977) deel 1, nr. 308, blz. 491-5,16. 4 Bibliotheek en documentatie. Handboek ten dienste van de opleidingen, onder redactie van TH. P. LOOSJES e.a. (Deventer, 1977) blz. 17. [278] 18e eeuw stamt5. Dit opschrift, op de rug van de band, luidt: E. L. 5 1282 Cas B Comi- tis Florentii. De betekenis van de aanduiding E. L. 5, die waarschijnlijk van het eind van de 14e eeuw dateert, is tot op heden niet met zekerheid vastgesteld6. Cas B slaat on getwijfeld op de bergplaats van de codex, waarschijnlijk op de plaatsing na de inventa risatie van 15157. Comitis Florentii en het jaartal 1282 zijn ontleend aan de tekst van fol. 1 en zijn voor de rest van de codex dan ook onjuist. Het papier van de codex verkeert in zeer slechte staat: het is vrij dik, zacht en brokkelig. In de vorige eeuw nam men aan dat het hier een bijzondere, uit katoen vervaardigde pa piersoort betrof. Ook bij Muller en Van Riemsdijk horen we nog echo's van deze op vatting doorklinken. De laatste sprak van 'eene vezelachtige stof, die wellicht uit ka toen of boomwol vervaardigd is'8. Muller kon niet besluiten of de hele codex op grond van de bijzondere aard van het papier als 13e-eeuws beschouwd moest worden9. De kwestie van de preciese samenstelling van dit papier kunnen we hier niet oplossen. Wel is zeker, dat het zogenaamde 'katoenpapier', waarvan vele specimina zijn onderzocht, steeds lompenpapier bleek te zijn, meestal gemaakt uit linnen, hennep en soms een toe vallige bijmenging van katoen10. De bijzondere eigenschappen van de onderhavige pa- piersoort moeten aan andere, onbekende oorzaken toegeschreven worden. De vraag of al het papier waaruit de codex bestaat gelijktijdig en nog in de 13e eeuw vervaardigd is, kunnen we waarschijnlijk positief beantwoorden. Het is althans zeker dat een groot deel van de codex in de 13e eeuw beschreven is en er is geen reden onderscheid te maken tussen verschillende papiersoorten: het papier heeft nergens watermerken, de waterlij nen bevinden zich steeds op gelijke afstand van elkaar en de afmetingen zijn steeds ca. 35 x ca. 26 cm. Het boekblok bestaat uit 91 bladen. Muller telde er slechts 90, doordat hij het losse blad 14 over het hoofd zag. Deze 91 bladen vormen een aantal katernen of resten daar van, die nu uit een wisselend aantal dubbelbladen en een paar enkelvoudige bla den bestaan. Sommige van deze enkelvoudige- en dubbelbladen zijn in de rug vastge plakt, andere liggen geheel los. Hierachter geven we in een schema de samenstelling van 5 Dit houdt misschien verband met de indiceringsarbeid van mr. Martinus Gousset in opdracht van de raadpensionaris van Holland, Pieter Steyn. Zie: VAN RIEMSDIJK, De tresorie, blz. 703-704. 6 Ibidem, blz. 697-699. Ondermeer door Van der Gouw is wel de oplossing Exempla htterarum (afschriften van oorkonden) gesuggereerd. Hij maakte een aantekening in deze zin in zijn exemplaar van de inventaris van de archieven van de leen- en registerkamer van Holland, aan wezig op het Historisch Seminarium van de Universiteit van Amsterdam. 7 Ibidem, blz. 702. 8 Ibidem, blz. 585. 9 MULLER, 'Het oude register', blz. 92, 104 en 106. 10 Kort na elkaar publiceerden Briquet, Karabacek en Wiesner in de jaren '80 van de negentiende eeuw onderzoeksresultaten van het oudst beschikbare, Arabische papier. Zij concludeerden dat lompenpapier, voordien als een veertiende-eeuwse Europese vinding beschouwd, het ge wone Arabische papier was. De term cuttunea moet niet als 'van katoen' maar als 'katoenach tig' vertaald worden. Zie C. M. BRIQUET, 'La légende du papier de coton', in C. M. BRI QUET Opuscula. The complete works of C. M. Briquet without Les filigranes (Hilversum, 1955) blz. 112-115, en de artikelen van J. WIESNER en J. KARABACEK in Mitteilungen aus der Sammlung der Papyrus Erzherzog Rainer. 3 dln. (Wenen, 1885, 1887). [279]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 44