Hier heeft de auteur over het hoofd gezien, dat het in de oorkondetekst niet gaat om de overgang van aandelen in het betrokken leengoed dit is er niet uit te lezen en houdt hij onvoldoende rekening met het feit al heeft hij het wel opgemerkt dat louter sprake is van overgang van een oudere broeder op een jongere, niet van het om gekeerde. Een Nederlandse onderzoeker, die de tekst onbevangen tot zich laat door dringen, zal er uit opmaken, dat het om de vererving van al het leengoed in zijn totali teit gaat, m.a.w. dat de jongere broeders als deelgenoten in deze gezamendehandse be lening slechts een 'slapend' recht toekomt, zolang de oudste broeder nog in leven is. Precisering van de belening coniuncta manu in deze zin was volstrekt niet overbodig, want elders in het Duitse rijk vertoont de gezamendehandse belening een deelgerech- tigdheid op voet van gelijkheid en zo heeft ook Floris IV, de vader van Roomskoning Willem, als graaf van Holland deze vorm van belening in 1230 toegepast op de kinder loze heer van Altena en diens zusterszoon32. Merkwaardigerwijze heeft de heer Hagermann de juiste oplossing dicht benaderd, maar deze toch net gemist. Dit blijkt uit zijn noot 31 a: 'Doch vgl. BF 5116 vom 13. Juli 1252 OHZ 1 Nr. 566 S. 321), ebenfalls eine Belehnung coniuncta manu, wobei der jeweils Alteste der genannten Söhne des Simon von Haarlem alleiniger Lehnstrager ist'33. De auteur heeft deze voetnoot getuige het no. 31a kennelijk op het laatst ingevoegd, nadat hij met zijn betoog gereed was. Dientengevolge moet het hem ontgaan zijn, dat Koning Willem's oorkonden voor de drie gebroeders van Poelgeest en voor Simon van Haarlem niet in tegenstelling tot elkaar staan, maar een identieke rechtsfiguur schep pen. Voor zover er verschil is, is dit slechts van bijkomstige aard: de vader van de drie gebroeders van Poelgeest was niet meer in leven, Simon van Haarlem als vader van zijn kinderen nog wel. Bovendien behoefden in zijn geval de belening en de officiële toelich ting daarop zich niet meer in twee verschillende stadia te voltrekken. Als conclusie stelt de heer Hagermann: 'Das Ineditum von 1252 hat für die Geschichte des Hauses Poelgeest offenbar wenig Bedeutung erlangt, da seine Bestimmungen be- züglich der Lehnsfolge nicht realisiert wurden: der gleichnamige Sohn des Theoderich und der Alveradis von Brederode folgte seinem Vater in dem Lehen; seine Onkel Her mann und Gerhard starben offenbar kinderlos; das Lehen blieb in einer Hand'34. Van deze conclusie blijft weinig heel. Koning Willem's oorkonde is mag men stellen 32 Algemeen Rijksarchief 's-Gravenhage, twee oorspr. charters: Archief der Graven van Hol land, inv. nr. 782 (ex Henegouwen) en Archief der heren van Altena, inv. nr. 2. Gedrukt: L. PH. C. VAN DEN BERGH, Oorkondenboek..., eerste deel (1866) blz. 182-183, nr. 322. Tref fend is de bepaling, dat als een van beide leenmannen Dirk heer van Altena of Willem van Home komt te overlijden, de langstlevende de goederen, die zij communi manu van de graaf in leen hielden, alleen zal bezitten. Overigens is dit het enige voorbeeld van een gezamen dehandse belening in Holland vóór 1252. Niet elke belening van twee leenmannen mag nl. als een belening gezamender hand worden opgevat. Van zodanige belening is geen sprake, als de rechten van de ene leenman bij diens eventuele kinderloze dood niet op de ander overgaan, ge lijk in L. PH. C. VAN DEN BERGH (1866) blz. 185, nr. 327; een akte, ook van 1230, met corrupte datum. 33 D. HAGERMANN (1971) blz. 300. 34 D. HAGERMANN (1971) blz. 300-301. [274] voor het huis Poelgeest van groot gewicht geweest. Ze waarborgde de vererving van het leengoed op Gerard, de jongste der drie gebroeders, althans op diens nakomelin gen. Het lijkt mogelijk, dat toen de oorkonde werd uitgevaardigd 1 juli 1252 Ge rard reeds een zoon had, terwijl zijn oudere broeders die misten. Dit zou het verklaar baar maken, dat zij een dergelijke gunst van hun leenheer wensten. Een gunst, die het de heren van Poelgeest mogelijk heeft gemaakt in het graafschap Holland nog eeuwen lang een rol op het eerste plan te blijven vervullen Van de kant van de leenheer heeft de oorkonde van 1 juli 1252 de onmiskenbare bedoe ling gehad bij handhaving van de belening coniuncta manu, die nu eenmaal tot stand was gekomen, het leengoed in feite in één hand te houden. Opmerkelijk is in dit ver band, dat de bewuste oorkonde de eerste van een reeks blijkt te zijn, m.a.w. ze heeft als precedent gefungeerd: terwijl de gezamendehandse belening op voet van gelijkheid de indruk maakt te hebben afgedaan, is deze in de nieuwe,aangepaste vorm in het graaf schap Holland het geëigende middel gebleven om ten gerieve van de leenman in speciale gevallen een bijzondere vererving van het leengoed in te voeren. Simon van Haarlem is de eerste, die er na de gebroeders van Poelgeest van geprofiteerd heeft36. Anderen zou den volgen. Soms is het als in het huis Poelgeest de oudste broeder, die opkomt voor de jonge re. Soms is het een vader zoals Simon van Haarlem, die zijn kinderen begunstigd wil zien, maar het komt ook voor, dat een grootvader zich bekommerd toont om het heil van zijn kleinkinderen. Zo'n grootvader was Guy van Avesnes, bisschop van Utrecht. Als oom van graaf Willem III vond de bisschop zich de aangewezen persoon om Gijs- brecht heer van IJsselstein uit het huis Amstel en diens zoon Arnout met zijn neef, de graaf van Holland te verzoenen gegeven het feit, dat Arnout met zijn bastaarddochter Maria was gehuwd. Willem III, voor het denkbeeld toegankelijk, was niet ongenegen heer Gijsbrecht het door hem verbeurde huis IJsselstein terug te geven, maar nu bleek de bisschop beducht voor de mogelijkheid, dat Arnout wel eens vóór diens vader zou kunnen overlijden. Dit dreigde met zich mee te brengen, dat 's bisschops kleinkinderen uit het huwelijk van Arnout en Maria de nalatenschap van hun grootvader Gijsbrecht zou ontgaan. Immers het Hollandse leenrecht kent niet de plaatsvervulling, die ons zo vertrouwd is: het leen gaat over van vader op zoon zonder dat de kleinzoon, zolang er nog een zoon in leven is, de plaats van een vooroverleden vader kan innemen37. Bele- 33 Aleida van Poelgeest, minnares van hertog Albrecht van Beieren, is in dit verband van minder belang dan bijv. het feit, dat Gerrit heer van Poelgeest 23 januari 1579 als lid van de Ridder schap van Holland de Unie van Utrecht heeft getekend. 36 Simon van Haarlem was er bijzonder snel bij twaalf dagen na de gebroeders van Poelgees - om een soortgelijke gunst te verwerven. Mogelijk was hij een zwager van Herman van Poel geest en door deze gestimuleerd. Volgens een niet geheel onverdachte bron zou Herman van Poelgeest met een vrouw uit het geslacht van Haarlem zijn gehuwd: J. H. W. UNGER en W. BEZEMER, De oudste kronieken en beschrijvingen van Rotterdam en Schieland, in Bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam, deel II (Rotterdam, 1895) blz. 613. 37 PIETER BORT, Alle de Wercken, tweede druk (Leiden, 1702), I Tractaet van het Hollan s Leen-Recht, blz. 122: 'Plaets-vullinge ofte representatie heeft in de successie van de Hollant- sche Leenen geen plaats...' [275]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 42