30 D. HAGERMANN (1971) blz. 298. 31 D. HAGERMANN (1971) blz. 299. [273] van zeker gebied, waarin deze gegoed was20. Dit privilege ontslaat Friezen en andere im migranten van buiten het graafschap Holland van alle beden en andere grafelijke lasten met uitzondering van de criminele boeten in geval zij zich op eigen goed of leengoed van Dirk van Poelgeest vestigen tussen Hoefdic, Esselikeen Woutbroeke21. Woutbroe- ke staat thans bekend als Woubrugge. Een heel late overlevering wil, dat Roomskoning Willem Dirk van Poelgeest in 1252 met de heerlijkheid Hoogmade (thans gemeente Woubrugge) zou hebben beleend22. Dit bericht kan een kern van waarheid bevatten23. Sedert 1416 voert een Gerrit van Poelgeest de titel heer van Hoogmade24. De heerlijk heid blijkt dan een recht leen van de graaf van Holland te zijn, maar de leenacte, waar het op aan komt, laat de onderzoeker andermaal in de steek: graaf Willem VI heeft ge noemde Gerrit op 1 april 1410 beleend met alle goederen en renten hem aanbestorven van heer Dirk van Poelgeest, zijn vader, die deze van de graaf te leen placht te houden25. Al lijdt het geen twijfel, dat Hoogmade hierbij was inbegrepen, door deze formulering en door 't falen van vroegere leenacten blijft de oorsprong van het leen in het duister. Juist daarom wordt het vermoeden te sterker, dat Hoogmade gelegen was tussen Hoefdic, Esselike en Woutbroeke en dat het grondbezit van het huis Poelgeest hier terug zal gaan tot 125226. Afgezien van voormelde late overlevering is er merk waardig genoeg een authentiek rapport, dat een ommiskenbaar verband tussen Hoog made en Roomskoning Willem legt. Als in 1515 regeringscommissarissen door Holland trekken voor de Informacie up den staet, faculteyt ende gelegentheyt van de steden en- de dorpen van Hollant ende Vrieslant om daernae te reguleren de nyeuwe schiltaele, melden zij zich op 11 april in Hoogmade aan. De toenmalige heer Gerrit van Poelgeest en zijn onderzaten doen er dan een beroep op, dat zij krachtens privilege van Rooms koning Willem vrij van de bede zijn, en zij verklaren er een afschrift van te zullen leveren27. Bij Kruisheer en Hagermann staat dit privilege als deperditum te boek28. Evenwel ligt de conclusie voor de hand, dat heer en ingezetenen van Hoogmade zich hebben beroepen op de aangehaalde oorkonde van 17 augustus 1252. 20 D. HAGERMANN (1971) blz. 298-299. 21 L. PH. C. VAN DEN BERGH, Oorkondenboek van Holland en Zeeland, eerste deel (Amsterdam/'s-Gravenhage, 1866) blz. 299, nr. 566. 22 J. MEERMAN, Geschiedenis van Graaf Willem van Holland, Roomsch Koning, tweede deel ('s-Gravenhage, 1784) blz. 80-81 gaat ten deze terug op een aantekening van Matthijs van der Houve van 1635 in diens Handvest- of Charterkroniek, derde deel op het jaar 1252: Universi teitsbibliotheek Leiden, afd. Westerse handschriften, BPL 938 1 fol. 125 verso. 23 D. HAGERMANN (1971) blz. 297: 'nach Meerman, dem ersten und bislang ausführlichsten Biographen Wilhelms, der hier wohl zu Recht einer alten Tradition folgt, 24 Algemeen Rijksarchief 's-Gravenhage, Leenregisters der heren van Poelgeest inv. nr. 1. 25 Algemeen Rijksarchief 's-Gravenhage, Archief der Graven van Holland inv. nr. 230 'III Re- gistrum novum vassalorum Hollandiae', fol. 63. 26 De Tegenwoordige Staat van Holland, deel III (Amsterdam, 1745) blz. 393: 'Niet verre van Esselykerwoude, naar den kant van Leiden, en byna omringd van de genoemde Heerlykheid, doch Noordwaarts voor het grootste gedeelte paaiende aan de Heerlykheid van Alkemade, legt Hoogmade...' 27 R. FRUIN, Informacie... gedaen in den jaere MDXIV (Leiden, 1866) blz. 608. 28 J. G. KRUISHEER, De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, deel II ('s-Gravenhage/Haarlem, 1971) blz. 298 onder nr. 329. D. HAGERMANN (1977) blz. 414 onder B F [5286 G], [272] Een nederzetting of dorp met de naam Hoogmade was toen, zoals men dat uit pleegt te drukken, nog toekomstmuziek29. Het mag volstrekt niet uit de Informacie van 1515 in de tijd van de Roomskoning worden teruggeprojecteerd, laat staan, dat er in die dagen een stad Hoogmade met een burgerij zou hebben bestaan, zoals de heer Hagermann ons wil doen geloven28. De twee oorkonden van Roomskoning Willem van 1 juli en 17 augustus 1252 liggen in de tijd zo dicht bijeen het verschil bedraagt nog geen zeven weken, dat er redelijker wijze verband moet zijn, m.a.w. het kan haast niet anders, of de latere grondheerhjk- heid Hoogmade heeft deel uitgemaakt van de goederen, die de drie gebroeders van Poelgeest gezamender hand in leen verwierven. Er rijst dan wel één vraag: hoe komt het, dat de eerste oorkonde voor de drie gebroeders gezamenlijk, de tweede (naar de vorm ook een leenacte) uitsluitend voor de oudste was bestemd, als de gunst van de tweede oorkonde leengoed betreft, dat in de eerste was inbegrepen? Het antwoord op deze vraag zal niet uitblijven. Koning Willem's oorkonde van 1 juli 1252 vergt niet alleen een ingaan op de familiever houdingen in het geslacht van Poelgeest en op zijn bezit aan goederen en rechten, gelijk in het voorafgaande is geschied, maar ook een verklaring van de rechtshandeling. Het spreekt vanzelf, dat de heer Hagermann zich hieraan niet heeft onttrokken. Zijn inter pretatie laat zich puntsgewijs als volgt samenvatten: 1. De oorkonde leert 'dass die genannten Brüder von Poelgeest gemeinsam mit einem Objekt belehnt worden waren, dessen Umfang und Qualitat nicht naher konkreti- siert werden, das aber wohl mit an Sicherheit grenzender Wahrscheinlichkeit nicht vom Reich, sondern von der Grafschaft Holland herrührte'30. De auteur voegt nog toe: 'Die Gesamtbelehnung lag vermutlich zurück, da ihrer als etwas bereits Erfolg- tem gedacht wird'31. 2. De oorkonde biedt een schriftelijke bevestiging en precisering van een 'wohll wie nahezu alle Rechtsgeschafte dieser Art vor Ende des 13. Jahrhunderts mündhch und corporaliter vollzogene Belehnung'31. 3. Zulk een precisering was feitelijk overbodig, want bij een belening coniuncta manu was het nu eenmaal geldend recht, dat bij de dood zonder directe erfgenamen van een der beleenden diens aandeel in het leen op de andere(n) overging31. 4. De oorkonde impliceert, al staat het er niet met zoveel woorden, dat de drie gebroe ders van Poelgeest destijds nog geen zonen hadden31. Met het onder 1 en 2 gestelde zal ook een critische lezer van harte kunnen instemmen. Het onder 4 geponeerde zal als nodeloos onvoorzichtig beter kunnen vervallen, maar punt 3 moet het belangrijkste worden geacht: het voert ons tot de kern van de zaak. 29 Hoogmade komt als 'die Hoghe made' voor het eerst ca. 1282 voor in het oude leenregister van Floris V; met de Poelgeester tiende en het dusgeheten land in Leiderdorp staat het hier op naam van heer Jacob van den Woude (schoonzoon van Dirk I van Poelgeest?): S. MULLER HZ., 'Het oude register van graaf Florens', in Bijdragen en Mededeehngen van het Historisch Genootschap 22 (1901) blz. 190 nr. 48.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 41