Kromme Rijn met de voorrang van agrarische belangen op het handelsbelang, wordt hun profiel duidelijker. Ook het optreden van de graaf van Lek-en-IJssel behorend tot het geslacht Van Goye met uitgebreide bezittingen en rechten in het Kromme Rijnge bied, krijgt dan meer reliëf33. Als de bisschop inderdaad omstreeks pasen de keizerlijke instemming heeft ontvangen, ligt het voor de hand dat hij direkt waterstaatswerken begon men immers in het voorjaar met de werkzaamheden is aangevangen, die voor hem prioriteit hadden, dus met de afdamming. Tot ongenoegen van de handelslieden. Waarschijnlijk heeft de keizer op hun verzoek pogingen gedaan om de bisschop tot toe geving aan hun eisen te bewegen. Blijkbaar mislukten de onderhandelingen en raakte men handgemeen, waardoor de bisschop zich in een positie manoeuvreerde van waaruit hij niet anders kon dan de burgers hun zin geven: erkenning van hun ekonomische en institutionele vrijheden, effektuering van de ongetwijfeld reeds geplande alternatieve vaarroute en welke koncessies het privilege verder mag hebben ingehouden, zoals ten aanzien van Utrecht verplaatsing van de jaarmarkten en toestemming tot omwalling. Als dit ongeveer de toedracht is geweest, betekent het dat de keizer het privilege vrijwel direkt daarna, op 2 juni, heeft bevestigd met een toevoeging betreffende tolvrijdom voor de kooplieden, die aan de omwalling van Utrecht zouden bijdragen34. Wij weten dat de Vaartse Rijn kort daarop inderdaad moet zijn gegraven en ook de omwalling van Utrecht vond doorgang. Zij werd geheel aangepast aan de nieuwe situatie, met de no vum fossatum als een belangrijk uitgangspunt, terwijl met de loop van de Kromme Rijn praktisch geen rekening meer werd gehouden. Waarschijnlijk is ook het tolkantoor toen naar de nieuwe vaarroute verplaatst, naar het punt waar de Vaartse Rijn de nieuwe stadswal bereikte en waar de nederzetting Tolsteeg zou ontstaan, die al in de 13e eeuw genoemd wordt35. Toen de alternatieve vaarroute via de Vaartse Rijn er éénmaal was en uitstekend bleek te voldoen, zullen de kooplieden achteraf niet zo rouwig zijn geweest om de maatrege len van de bisschop ten behoeve van zijn ontginningen langs de Kromme Rijn. Want het is natuurlijk duidelijk dat de oude vaarweg al lang niet meer ideaal was. De grote meanders en de geringe breedte van de stroomdraad tonen aan dat de Kromme Rijn op zer bevestigd en bevond de bisschop zich in hechtenis. Er is hier geen sprake van een eedge nootschap in de zin van bovengenoemde auteur. Bij dit alles valt wel te bedenken dat 'de bur gers' en 'de ministerialen' geen gesloten kategorieën zullen hebben gevormd. Er zullen mi- nisterialen zijn geweest, die geen enkel belang hadden bij ontginningen, maar wel bij stedelijke vrijheden. Dergelijke restrikties liggen voor de hand, maar de bronnen maken ze niet! 33 P. G. F. VERMAST, 'De Heeren van Goye', in De Nederlandsche Leeuw 66 (1949) kol. 259- 313 (later voortgezet), in het bijz. kol. 276-281 en kol. 300. 34- Het diploma ter verzachting van het toltarief, dat de keizer op dezelfde dag zou uitgevaardigd hebben, is door OPPERMANN, 'Stadt und Stift Utrecht', blz. 202-204, onecht verklaard. Sommigen, w.o. NIERMEYER, Bronnen Beneden-Maasgebied, I, nr. 5, volgen hem hierin, anderen, w.o. A. J. MARIS, Van voogdij tot maarschalkambt (Utrecht, 1954) blz. 91 en 99 nt. 10, en STRUICK, a.w., blz. 22, gaan van de echtheid uit. Een nader diplomatisch onder zoek is gewenst. Wij van onze kant kunnen slechts opmerken, dat het verzoek van de honesti- ores Traiectensium cives aan de keizer om een eind te maken aan de onbillijke toltarieven, die de bisschop voor de kooplieden hanteerde, uitstekend past in de tijd dat de bisschop zich in hechtenis bevindt en in het kader van de overige gebeurtenissen van 1122. 35 OSU, III, nr. 1523 (1260 juni 1). [258] het tijdstip van de afdamming sterk in verval was en dat het meeste water al lang zijn weg volgde via de Lek. Bij het splitsingspunt vond in de Kromme Rijn een stérke ver zanding plaats, die in een periode van lage waterstand afdamming mogelijk maakte. Het is niet uitgesloten dat men vóór de afdamming al moeite had de bevaarbaarheid van de Kromme Rijn gaande te houden. In de droge zomers tenminste, want in de win ter was het anders. Op verschillende plaatsen, zeer duidelijk ten zuiden en noorden van Odijk, geven vrij steile randen nu nog in het landschap aan hoe breed de Kromme Rijn vóór de afdamming in de winter bij hoge waterstanden is geweest. Door het ontbreken van dijken had de Kromme Rijn in de loop van de tijd zijn bedding herhaaldelijk gewijzigd. Daaraan kwam door de afdamming definitief een einde en wanneer wij de latere afsnijding van enkele meanders wegdenken, kunnen wij in het huidige beloop de vroeg-12e eeuwse rivier herkennen. Tenminste vanaf de oostelijke stadsgracht van Wijk, want in het stadje zelf is de oude Rijnloop voor het oog even on vindbaar als in de stad Utrecht. Als men op oude plattegronden de oostelijke buiten gracht haaks op de Kromme Rijn getekend ziet, komt men al gauw tot de veronderstel ling, dat de rivier van zuidwest naar noordoost dwars door Wijk heeft gestroomd. De thans verdwenen Arkgracht langs de Mazijk en pal achter de kerk van S. Jan Baptist, die tijdens de eerste omwalling tot het laatste kwart van de 14e eeuw de oostelijke stads- begrenzing vormde, zal wel als het restant van de Rijnloop gezien mogen worden, al is de aansluiting op de nog bestaande Kromme Rijn in het noorden niet al te duidelijk. Halbertsma heeft, voortbordurend op de identifikatie van Arkgracht met Rijnloop, de huidige Peperstraat dwars door de voormalige Arkgracht, aangewezen als de Rijndam36. Ten onrechte. Behalve dat deze identifikatie geen rekening houdt met wa- terstaatstechnische aspekten, gaat zij eveneens voorbij aan een aantal waterstaatsorga- nisatorische faktoren, waarvan wij in de 12e eeuw noodzakelijkerwijs moeten uitgaan. Ruim anderhalve eeuw na de Kromme Rijn werd de Hollandse IJssel afgedamd37 onder fysisch-geografisch vergelijkbare omstandigheden, alleen kon daar de dam gelegd wor den van dijk tot dijk, omdat toen de aaneensluitende rivierdijken al aanwezig waren, hetgeen de operatie vergemakkelijkte. Bij het aanleggen van de Rijndam in 1122 ont brak die basis aan weerskanten en deze onderneming was daardoor ongetwijfeld moei lijker. De Peperstraat in Wijk is niet in eens aangelegd. Zij is eigenlijk een kombinatie van de Arkpoortstraat uit de periode van de eerste omwalling en de Peperstraat uit de periode van de tweede omwalling. Bovendien is zij laag en mist zij ieder spoor van een vroeger belangrijk waterstaatswerk. Het vereist de nodige fantasie om er een dam in te willen zien, gelegd in een rivier, waarop nog scheepvaart mogelijk was en die in de win tertijd nog een aanzienlijk watervoerend vermogen moet hebben gehad. Over het leg gen van de IJsseldam bij Hoppenesse in 1285 weten wij niet zoveel, maar over het on derhoud daarna des te meer38. Volgens een ingewikkelde regeling moesten alle gerech ten, die er baat bij hadden, bijdragen om de dam in stand te houden, eeuwen lang. En 36 H. HALBERTSMA, 'De kerk van Sint Johannes de Doper te Wijk bij Duurstede', in Spiegel Historiael, 13 (1978) blz. 319-327. 37 OSU, IV, nr. 2230 (1285 juli 19). 38 Zie de hoefslaglijsten uit omstreeks 1300 bij P. W. A. IMMINK en A. J. MARIS, Registrum Guidonis (Utrecht, 1969) blz. 167-170 (Werken O.V.R., 3e reeks, 23). [259]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 34