De dam bij Wijk C. Dekker Met betrekking tot de vroegste waterstaatsgeschiedenis van het midden-Nederlandse ri vierengebied is er geen tekst, die zo vaak is aangehaald als het diploma van keizer Fre- derik I Barbarossa van omstreeks november 11651. Het is dan ook één der weinige oor konden uit die tijd waarin waterstaatszaken meer dan terloops aan de orde komen. Omdat enkele geschillen tussen bisschop Govert van Utrecht en graaf Floris III van Holland niet door bilateraal overleg geregeld bleken te kunnen worden, had de bis schop in 1165 de tussenkomst van de keizer ingeroepen. Eén der geschillen betrof de Zwammerdam, door de graaf op de grens van Holland en het Nedersticht in de Oude Rijn gelegd om het naar het westen stromende Utrechtse water tegen te houden, het geen zware wateroverlast in het onder bisschoppelijk gezag staande land van Woerden ten gevolge had. De graaf van Holland bracht ter tafel dat de bisschop van Utrecht al veel eerder bij Wijk bij Duurstede een soortgelijke dam had aangelegd: obstructionem illam Rheni, qup vulgo dicitur dam, prope villam sive in villa qu? appelatur Wich. Daardoor was in bovenstrooms gelegen gebieden evenzeer wateroverlast veroorzaakt en de graaf van Holland vond de graven van Gelre en Kleef aan zijn zijde om dit te bevesti gen. De bewoording van het keizerlijk diploma geeft duidelijk de bisschoppelijke visie weer: de dam bij Wijk werd opgeworpen om wateroverlast weg te nemen, de Zwam merdam heeft wateroverlast veroorzaakt. In deze wijze van voorstellen wordt al op het resultaat van de keizerlijke bemoeienis gepreludeerd: de eerste dam mag blijven liggen, de tweede moet worden opgeruimd. Met andere woorden: de bisschop kreeg zijn zin. In werkelijkheid was het natuurlijk zo dat beide dammen een verlichting van de overlast stroomafwaarts en een vergroting stroomopwaarts ten gevolge hadden gehad. De dam bij Wijk had enerzijds het Kromme Rijngebied van het sneeuw- en smeltwater, komend van de Boven-Rijn, verlost, maar werd anderzijds beschouwd als oorzaak van inunda ties stroomopwaarts in het gebied van de graaf van Gelre2. Door overleg bracht de kei zer de partijen tot de oplossing dat de Kromme Rijn dicht bleef, maar dat er stroomop- 1 A. C. F. KOCH, Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, deel I ('s-Gravenhage 1970) nr. 158. In een tussen ca. 1155 en ca. 1165 te dateren tekst van de abdij van Deutz wordt een vermin derde opbrengst van de hof Rijnwijk t.o. Wageningen geweten aan overstromingen: partim quia ab aquarum inundatione et advocatorum depopulatione illa possessio penitus devastata est, L. A. J. W. SLOET, Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutfen, deel I ('s- Gravenhage, 1872) nr. 302. Vgl. M. K. E. GOTTSCHALK, Stormvloeden en rivieroverstro mingen in Nederland, deel I (Assen, 1971) blz. 72. [248] waarts een andere aftapping zou worden gemaakt door het graven van een kanaal door de Nude bij Rhenen, naar de Zuiderzee. Een aftapping, die uiteindelijk niet realiseer baar bleek. Achteraf is duidelijk waarom niet. In de Gelderse Vallei werd in die periode een dik hoogveenpakket afgezet, dat als een kussen niet alleen de lagere delen, maar ook de dekzandruggen bedekte. Het graven van het kanaal zal, zo men er al mee begon nen is, gestaakt zijn, omdat het direkt weer vol groeide3. Met betrekking tot de Zwammerdam faalde de keizer blijkbaar in het vinden van een oplossing door overleg. Hier was een iudicium van het keizerlijk hof noodzakelijk, dat de graaf van Holland beval de dam te verwijderen en de Rijn in de oude staat terug te brengen als libera et regia strata. Deze terminologie komt ongetwijfeld uit de bisschop pelijke koker. De bisschop heeft het bij de keizer doen voorkomen alsof de Rijn in het Nedersticht en Holland nog een vrije en koninklijke waterweg was sine omni obstaculo, maar de werkelijkheid was anders. De Rijn tussen Utrecht en Harmeien was al lang verland en ook de watertoevoer via de Boven-Lek, de IJssel en de zg. Linschotenstroom tussen Montfoort en Woerden, was door verlanding van de laatste gestagneerd. Het was dan ook niet het sneeuw- en smelt water van de Boven-Rijn, dat de graaf van Holland door middel van de Zwammerdam wilde keren, maar het ontginningswater uit het Nederstichtse veengebied, dat door de verzanding van de Rijnmond bij Katwijk de zee niet meer in kon en in Holland inunda tie veroorzaakte4. Tussen het leggen van de Zwammerdam en de toen al bestaande dam bij Wijk bestond geen enkele waterstaatkundige relatie. Ook vóór het leggen van de dam bij Wijk volgde het water van de Kromme Rijn al lang niet meer zijn weg naar Kat wijk, maar uitsluitend via de Vecht naar de Zuiderzee. De enige reden waarom de graaf van Holland de dam bij Wijk te berde bracht was een politieke. In waterstaatkundig opzicht had hij geen enkel belang noch bij het bestaan noch bij het verdwijnen van de dam en het is de vraag of ook de graaf van Gelre zoveel baat zou hebben gehad bij een eventuele verwijdering, laat staan de graaf van Kleef. Het is niet onmogelijk, dat de graaf van Holland de graven van Gelre en Kleef er bij betrokken heeft om het geschil bewust te laten eskaleren. De enige, die er belang bij had, dat de dam bij Wijk in stand bleef, was de bisschop van Utrecht. De graaf van Holland hoopte ongetwijfeld dat de 3 Mededelingen van ir. K. Hoeksema te Wageningen. Bij de interpretatie van het keizerlijk di ploma wijken wij op enkele belangrijke onderdelen af van G. J. BORGER, 'De ontwatering van het veen: een hoofdlijn in de historische nederzettingsgeografie van Nederland', in K.N.A.G., Geografisch tijdschrift, nieuwe reeks 11 (1977) blz. 377-387. Doordat Borger epi- scopatus Traiectensis weliswaar vertaald door 'bisdom', maar dit laat slaan op het Ne dersticht, meent hij dat het in de oorkonde gaat om de belangen van de graven van Holland, Gelre en Kleef en hun mannen in het Nedersticht. Volgens hem zouden zij indertijd samen met de bisschop een overeenkomst hebben gesloten om de dam bij Wijk te leggen 'om hun landen langs de Kromme en Oude Rijn tegen overstromingswater te beschermen' (kursivering van ons) en om de Nude door te graven. In 1165 zouden zij eenstemmig aan de keizer verzocht hebben beide waterwerken achteraf goed te keuren. Het leggen van de Zwammerdam zou door de bisschop en de graven van Gelre en Kleef geacht worden in strijd te zijn met de eens gesloten overeenkomst. 4 P.A. HENDERIKX, 'De Lek en de Hollandse IJsel in de vroege middeleeuwen', zie hiervoor blz. 246. Verder zij verwezen naar een publikatie, die wordt voorbereid door de interdiscipli naire werkgroep Het Land van Woerden. [249]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 29