op geologische gronden vast dat de Lekbocht van Vianen ten tijde van het ontstaan van
Vreeswijk aanwezig is geweest en bovendien dat het ontstaan van dit riviergedeelte ver
vóór het begin van de bewoning van Vreeswijk moet worden gedateerd. De Lekbocht
van Vianen is gevormd nadat het water van de Linschotenstroom door de eigen oever-
wallen is gebroken en zich ten noorden daarvan een weg heeft gebaand door het daar
aanwezige komgrondgebied. Eer nu de oevers van de nieuwe rivier geschikt zijn voor
bewoning moeten zich oeverwallen hebben ontwikkeld tot op een bij een gemiddelde
hoogwaterstand veilige hoogte. Met name in het geval van Vreeswijk mag dit als een
minimale voorwaarde worden beschouwd aangezien daar van een andere woongelegen
heid op bijvoorbeeld een reeds aanwezige oude stroomrug geen sprake is58. Een derge
lijk proces vergt in het allergunstigste geval minstens een eeuw59, zodat wanneer wij de
occupatie van de Lekoever te Vreeswijk in de 8e of de eerste helft van de 9e, uiterlijk
rond het midden van de 9e eeuw dateren, de Lekbocht van Vianen niet later dan in de
7e of de vroege 8e in ieder geval vóór het midden van de 8e eeuw moet zijn ontstaan.
Eletzelfde kan worden gezegd van de Lek als geheel, inclusief de Beneden-Lek. Dit al
thans is de enige conclusie die men kan trekken uit de door De Boer en Pons aange
toonde onderlinge samenhang tussen de oeverwaldoorbraken in het oude
Linschotensysteem60. Onze conclusie luidt dan ook dat de huidige Lek in ieder geval
rond 750 bestaat, hoogstwaarschijnlijk al geruime tijd, zodat met de in 777 genoemde
Lokkia bij Dorestad niets anders zal zijn bedoeld dan de tegenwoordige Lek61.
Midden-Nederlandse rivierengebied in de Frankische tijd op grond van de Ewa quae se ad
Amorem habet', in Tijdschrift voor Geschiedenis 66 (1953) blz. 145-169, met name blz. 166-
167. Zie ook D. P. BLOK, De Franken (Haarlem, 19793) blz. 38.
58 De door VINK, Lekstreekblz. 147-148, onder Vreeswijk gekarteerde Wierse rug blijkt geen
stroomrug te zijn maar maakt deel uit van de afzettingen van de huidige Lekbocht. Geologi
sche kaart 38 0, hoofdkaart en bijkaart I. Bodemkaart Zuid-Holland, Utrecht 1:200.000.
59 De heer K. Hoeksema te Wageningen deelt mij mee dat een dergelijke oeverwal op zijn aller
minst een eeuw nodig heeft om zich tot op een enigszins bewoonbare hoogte te ontwikkelen,
en dan nog zal de plaats slechts bewoonbaar zijn na kunstmatige ophoging. Van een oeverwal
langs de Lek onder Vreeswijk is momenteel binnendijks geen sprake. Het oude Vreeswijk zal
dan ook zoals met vroeg-middeleeuwse nederzettingen zo vaak het geval is, na de aanleg van
de dijk buitendijks zijn blijven liggen.
60 Zie hiervoor blz. 231-232.
61 Datering van het ontstaan van de Lek voor het midden van de 8e eeuw valt ook met andere bo-
demkundige en nederzettingshistorische gegevens goed te rijmen. Van de nederzettingen op de
meest ontwikkelde delen van de oeverwallen van de Lek dateren op naamkundige gronden
Goilberdingen, Everdingen en Helsdingen op zijn laatst uit de 11e eeuw. BLOK, Teisterbant,
blz. 15. De jong-prehistorische boerderijnaam 'De Gend' in het westen van 't Waal en de bij
behorende 'Gentwech' tussen Vreeswijk en 't Waal laten zich goed combineren met een ont
staan van de Lekbocht van Vianen lang voor het midden van de 8e eeuw. M. GYSSELING,
'De oudste plaatsnamen in Holland en Utrecht', in M. GYSSELING en D. P. BLOK, Studies
over de oudste plaatsnamen van Holland en Utrecht (Amsterdam, 1959) blz. 1-12, met name
blz. 11 noot 19. Opmerkelijk is ook dat met de door de Lek afgesneden meander 'de Nes' on
der Bergambacht bij de ontginning en verkaveling in de 12e eeuw in geen enkel opzicht reke
ning is gehouden. Deze moet dan reeds lang volledig zijn verland. VINK, Lekstreekblz. 230-
239.
[244]
Wat dan overblijft is de vraag wanneer na het ontstaan van de Lek van het restant van
de Linschotenstroom het gedeelte Montfoort-Woerden gaat verlanden en het gedeelte
Hoppenesse-Montfoort zich samen met de Beneden-1 Jsel ontwikkelt tot één rivier, de
IJsel. Op basis van de oorkonde van 944 hebben wij geconstateerd dat de IJsel in ieder
geval vanaf het vierde kwart van de 9e eeuw als eenheid wordt opgevat. De goederen
lijst van de kerk van Utrecht verschaft echter een ruimschoots vroegere terminus a quo
wanneer wij de in de lijst genoemde schenking van een vijfde deel van de goederen en
rechten in en langs de IJsel relateren aan latere gegevens omtrent rechten in het IJselge-
bied waarvan de koninklijke oorsprong evident is. Wat dan blijkt is dat tussen Hoppe-
nesse en Haastrecht, afgezien van het goederencomplex van de abdij van Werden te Ei-
teren, zowel de visrechten, voortkomend uit het stroomregaal, als ook de in dit ontgin-
ningsgebied voor een groot deel direkt of indirekt met het wildernisregaal verband hou
dende tijnzen, locale jurisdictie, patronaatsrechten en tienden62 in later tijd of wel in
handen zijn van de bisschop of wel door de bisschop zijn geschonken aan de kapittels
van Oudmunster en St. Marie63. Daarentegen is in en langs de oevers van dit rivierge
deelte van gezamenlijke of gemengd gelegen rechten van Dom en Oudmunster die zou
den kunnen worden herleid tot de schenking van 944 geen sprake64. In combinatie wij
zen deze gegevens erop dat de koning zijn bezit tussen Hoppenesse en Haastrecht al
voor 944 moet hebben vervreemd en dat de latere rechten van de bisschop, Oudmunster
en St. Marie vooral de visrechten vormen hier een betrouwbare gids verband zul
len houden met de in de goederenlijst genoemde schenking. Constateren wij vervolgens
62 Zie: H. VAN DER LINDEN, De cope. Assen, 1955.
63 Zie voor genoemde rechten: Rechten van het kapittel van St. Marie te Utrecht in de Hollands-
Utrechtse laagvlakte. Verslag van een doctoraal werkgroep middeleeuwse geschiedenis (Uni
versiteit van Amsterdam, 1975); Ontginningen en publieke organisatie in het gebied aan
weerszijden van de Oude Rijn tussen Utrecht en Zwammerdam. Verslag van een doctoraal
werkgroep middeleeuwse geschiedenis (Universiteit van Amsterdam, 1977). N. PLOMP,
'Haastrecht en de Van Haestrechts', in Holland 1 (1975) blz. 62-87. De abdij van Werden be
zit in de 10e eeuw een vrij omvangrijk domein te Eiteren. Van de bisschop ontvangt het kapit
tel van St. Marie ca. 1100 te Eiteren de visserij in de IJsel, het patronaatsrecht en tienden, tijn
zen en lage jurisdictie in het oudste deel van de parochie, gelegen op de oeverwallen aan weers
zijden van de IJsel. Onder Montfoort behoren alle rechten aan de bisschop, inclusief de vis
rechten tot Oudewater toe. Te Haastrecht is Oudmunster gerechtigd. Te Linschoten eveneens;
alleen op de Eng bezitten daar de bisschop en de proost van Oudmunster gerecht, tijns en tien
den gezamenlijk. In de parochie Oudewater aan beide zijden van de IJsel behoren patronaats
recht en tienden en een deel van jurisdictie en tijns aan Oudmunster. De jurisdictie over de
stad Oudewater en Hekendorp, Snellerwaard en Noord- en Zuid-Linschoten worden er in de
13e eeuw zo goed als zeker rechtstreeks gehouden van de bisschop. OSU, III, nr. 1428; IV, nr.
2062; V, nr. 2863; BERKELBACH VAN DER SPRENKEL, reg. 188.
64 Van rechten van de Dom is in het geheel geen sprake. Dat de rechten van Oudmunster tussen
Linschoten en Haastrecht terug gaan op een bisschoppelijke schenking is onder andere waar
schijnlijk gezien het feit dat juist in het oude bouwland 'de Eng' de bisschop en de proost van
Oudmunster gezamenlijk zijn gerechtigd. Zie voor 'eng': D. P. BLOK, 'De enken' in Drie
maandelijkse bladen 10 (1958) blz. 1-16.
[245]