goederen op Texel en te Stroe wordt dan ook in de goederenlijst van de kerk van Utrecht gesproken in de verleden tijd47, en van het koningsgoed in het Rijnmondgebied doet ko ning Arnulf al in 889 afstand ten gunste van graaf Gerulf48. Dat daarnaast het restant van het koningsgoed ten noorden van de Rijnmond nog werkelijk ten dienste van de koning heeft gestaan vóór Karei de Eenvoudige van West-Francië dit in 922 aan Gerulfs zoon graaf Dirk I schenkt, valt nauwelijks aan te nemen49. Wanneer wij verder constateren dat Otto 1 rond 937 naast de tol te Muiden zonder meer al het koningsgoed in de gouw Lek en IJsel in leen geeft aan graaf Waldger, dezelfde Waldger die in de voorafgaande decennia een sterke machtspositie in het rivierengebied heeft opgebouwd en het zich zonder schade voor zijn positie heeft kunnen veroorloven keer op keer te wisselen van souverein, dan is het voor de hand liggend dat met de belening niets anders dan een bestaande gezagssitua- tie wordt bevestigd50. Rotthoff vermoedt dat koning Hendrik I vanaf ca. 925 behoedzaam een begin maakt met de overname en de reorganisatie van het tevoren voor een groot deel vervreemde en ge- usurpeerde koningsgoed in Lotharingen51. Men mag in dit verband aannemen dat de be langen van de bisschop van Utrecht en de koning ten opzichte van de verloren goederen in het voormalige Noormannenrijk hand in hand gaan. Bisschop Balderik heeft met Hen drik I en Otto I nauwe relaties onderhouden52. Het lijkt dan ook niet al te vermetel te ver onderstellen dat waar wij in de goederenlijst, vooral in de aanvullingen, vele aanspraken van de kerk van Utrecht tegenkomen op delen van koninklijke goederen en rechten zoals de decima regalis van met name genoemde domeinen, de inventarisatie van het verloren kerkbezit zowel het belang van de bisschop als van de koning heeft gediend. Wel is duide lijk dat pas na de slag bij Andernach in 939 deze gezamenlijke inspanning vruchten af werpt welke vervolgens dank zij een aantal koninklijke schenkingen vooral aan de kerk van Utrecht ten goede komen53. Even duidelijk is dat dergelijke schenkingen in de peri ode tussen 885 en 937 niet passen. Vreeswijk en het IJselbezit zullen dan ook niet in de ze periode maar vóór de Noormannenheerschappij, vóór 863, door de koning aan de kerk van Utrecht zijn geschonken54. In het licht van het voorgaande kan bovendien 47 Zie hiervoor noot 38. 48 KOCH, OHZ, I, nr. 21. Zie ook hiervoor noot 33. 49 KOCH, OHZI, nr. 28. Karei de Eenvoudige krijgt althans in het Boven-Maasgebied enig ge zag over het oude Karolingische koningsgoed. Voor een deel profiteert daarvan graaf Reinier I wiens zoon Giselbert zich echter tegen Karei verbindt met Hendrik I van Oost-Francië. Dat Karei de Eenvoudige ook in het delta- en Westfriese kustgebied greep op het koningsgoed heeft verkregen blijkt niet. De schenking van 922 zal vooral gediend hebben om graaf Dirk aan de zijde van Karei te houden tegen Giselbert en Hendrik I. 50 Zie hiervoor blz. 235. 51 ROTTHOFF, Reichsgut, blz. 153. 52 Hendrik I vertrouwt aan bisschop Balderik de opvoeding toe van zijn zoon Bruno. Zie o.a. KOCH, OHZI, nr. 32. 53 Van de aan Otto I vervallen lenen van Radbod en Hatto schenkt de koning aan de kerk van Utrecht de goederen in Lek en IJsel in 944, goederen in Tiel in 950, GYSSELING, KOCH, I, nr. 193, en goederen in de Vechtstreek en de Betuwe in 953, o.c., nr. 194. 54 De schenkingen van Vreeswijk en de goederen in het IJselgebied staan daarmee op één lijn met alle dateerbare koninklijke schenkingen uit de goederenlijst. Zie hiervoor noot 38. [242] voor Vreeswijk worden aangenomen dat zelfs afgezien van de datering van de schen king, deze nederzetting als zodanig al vóór 863 heeft bestaan. Is immers schenking tus sen 885 en 937 al erg onaannemelijk, stichting van de nederzetting door de koning in juist deze periode kan na wat hiervoor is gezegd over het koningsgoed wel absoluut als uitgesloten worden beschouwd. Keren wij terug tot onze vraagstelling dan is de conclusie dat Vreeswijk reeds voor 863 bestaat zonder twijfel de belangrijkste die met betrekking tot het Lek- en IJselprobleem uit de goederenlijst kan worden getrokken. Vreeswijk ligt momenteel aan de Lekbocht van Vianen. Ook het oorspronkelijke Vreeswijk heeft daar gelegen zij het op enige af stand van de huidige laatmiddeleeuwse nederzetting die is ontstaan aan de mond van de kort na 1285 gegraven Nieuwe Vaart55. De naam Vreeswijk maakt deel uit van een groep vroeg-middeleeuwse -wijknamen die wel in verband zijn gebracht met het Latijnse woord vicus in de betekenis van kooplie dennederzetting, losplaats van goederen56. Men zou geneigd zijn hieruit af te leiden dat op het moment dat Vreeswijk ontstaat de Lekbocht van Vianen al een aanzienlijke ri- viertak moet zijn geweest, van betekenis voor het scheepvaart-handelsverkeer. Voor zichtigheid is hier echter op zijn plaats: het verband van de term vicus en de -wijknamen met koopliedennederzettingen is door recent onderzoek zozeer twijfelachtig geworden dat conclusies op dit punt beter achterwege kunnen blijven57. Wél daarentegen staat het 55 Dat de oorspronkelijke nederzetting Vreeswijk aan de Lek heeft gelegen blijkt zonder meer uit een oorkonde van 1314 waarin sprake is van een uiterwaard tussen Nieuwe Vaart en Vrees wijk. J. W. BERKELBACH VAN DER SPRENKEL, Regesten van oorkonden betreffende de bisschoppen van Utrecht uit de jaren 1301-1340 (Utrecht, 1937) reg. 290. Het oude Vrees wijk moet dus even bezijden, hetzij ten westen, hetzij ten oosten van de mond van de Nieuwe Vaart hebben gelegen. 56 F. PETRI, 'Die Anfange des mittelalterlichen Stadtewesens in den Niederlanden und dem an- grenzenden Frankreich', in Studiën zu den Anfangen des europaischen Stadtewesens, Vortra- ge und Forschungen IV (Lindau/Konstanz, 1958) blz. 227-295, met name blz. 248-259. Zie voor de betreffende betekenis van het latijnse vicus, J. F. NIERMEYER en C. VAN DE KIEFT, Mediae Latinitatis Lexicon Minus (Leiden, 1954-1976) s.v. 7. Het type -wijknamen zou vooral in de mode zijn geweest tijdens de bloeiperiode van de Friese handel in de 8e en de eerste helft van de 9e eeuw. Zie over de vroegmiddeleeuwse -wijknamen in het Nederlandse ri vierengebied ook: D. P. BLOK, 'Toponymische gegevens over Merovingisch-Karolingisch Midden- en West-Nederland', in Frankisch, Merovingisch, Karolingisch (Assen, 1965) blz. 51- 62, met name blz. 53 en BLOK en KOCH, 'Wijk bij Duurstede', blz. 50. 57 G. KÖBLER, 'Civitas und vicus, burg, stat, dorf und wik', in Vor- und Frühformen der euro paischen Stadt im Mittelalter, deel I (Göttingen, 1973) blz. 61-76 bestrijdt dat vicus in de Ka rolingische tijd een andere betekenis zou hebben gehad dan villa. L. SCHÜTTE, Wik. Eine Siedlungsbezeichnung in historischen und sprachlichen Bezügen (Keulen/Wenen, 1976) gaat zover niet maar voert wel zwaarwegende argumenten aan tegen het veronderstelde verband tussen vicus en -wijknamen en koopliedennederzettingen. Niet onaantrekkelijk is het overi gens om het eerste lid van de naam Vreeswijk wel in verband te brengen met de Friese handel (zie noot 56). Van Vreeswijk Friezenwijk onderscheidt de bevolking zich in ethnisch opzicht kennelijk van die in het omliggende gebied. Door Niermeyer is aannemelijk gemaakt dat der gelijke Friese nederzettingen in het rivierengebied in de 8e en 9e eeuw meer voorkomen waar bij het vooral om kolonies van Friese kooplieden zou gaan. J. F. NIERMEYER, 'Het [243]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 26