houdt in dat van de aldus gevormde Lek het gedeelte Wijk-Culemborg hierna aange duid als Boven-Lek ongeveer samenvalt met de bovenloop van de Linschotenstroom en dat de Lekbochten van Everdingen en Vianen ten gevolge van de oeverwaldoorbra- ken zijn ontstaan. Het laatste geldt ook voor het riviervak Helsdingen-Krimpen hier na Beneden-Lek genoemd zij het dat ernstig met de mogelijkheid rekening moet worden gehouden dat daar voordien reeds een kleine zijtak van de Linschotenstroom aanwezig is geweest7. Als een dergelijke zijtak mag ook de Beneden-IJsel worden be schouwd. Met het verval van de Linschotenstroom ontwikkelt deze zich tot de beneden loop van een eveneens nieuwe rivier, de IJsel, waarvan de bovenloop samenvalt met het gedeelte Hoppenesse-Montfoort van de oude hoofdstroom8. Men kan zich in dit ver band zelfs afvragen of niet een gunstiger wordende uitwateringssituatie in het Maasmondgebied in toenemende mate aantrekkingskracht op het Neder-Rijnsysteem heeft uitgeoefend via de twee genoemde zijtakken van de Linschotenstroom en zo het ontstaan van Lek en IJsel mede heeft veroorzaakt9. Is dank zij het bodemkundig onderzoek de wijze waarop de Lek is ontstaan duidelijk geworden, problematischer is de datering van dit gebeuren. Een aantal betrouwbare da teringselementen dragen de bodemkundigen in ieder geval aan. Zo staat het vast dat de oevergronden vóór de bedijkingen, dus zeg voor de 12e/13e eeuw zijn afgezet. Ander zijds zijn zij zeker post-Romeins evenals de niet sterk ontwikkelde oeverwallen van de Lek10. De veel nauwkeuriger datering echter die De Boer en Pons geven voor het ont staan van de Lek, namelijk in de 10e eeuw, steunt op conclusies die door recenter on derzoek allengs problematischer zijn geworden11. De datering van De Boer en Pons is gebaseerd op de eerder door Pons in zijn studie over het Land van Maas en Waal (1957) gegeven nadere datering van de oevergronden voor het hele rivierkleigebied. Pons gaat daar uit van het bestaan van perioden met een verhoogde aktiviteit van de rivieren wel ke gezien de klimatologische oorzaken synchroon zouden lopen met de kort tevoren door Bakker, Bennema en Van der Meer aangewezen transgressieperioden in het kust gebied. Binnen dit kader koppelt Pons, ondanks het feit dat bodemkundige en archeo- 7 DE BOER en PONS, Vijfheerenlandenblz. 29, nemen aan dat de Beneden-Lek ten gevolge van de doorbraak ontstaat. Eerder oppert PONS, Maas en Waal, blz. 58, de mogelijkheid dat ter plaatse van de Beneden-Lek vóór de doorbraak reeds een onbetekenende afvoergeul van overstromingswater heeft bestaan. VINK, Lekstreek, blz. 179-180, beschouwt de volgens hem vanouds fluviatiele Beneden-Lek als een oude aftakking van de Linschotenstroom. 8 VINK, Lekstreek, blz. 176-177, Rivierstreek, blz. 419-433, vat de Beneden-IJsel op als een ou de bijstroom van de Linschotenstroom. 9 Een dergelijke veronderstelling is onlangs geuit door G. J. BORGER, 'De ontwatering van het veen', in Geografisch tijdschrift, nieuwe reeks 11 (1977) blz. 377-387, met name blz. 385. 10 PONS 'Oevergronden', blz. 130-131; PONS, Maas en Waal, blz. 48-49, 51, 59-60, 63; DE BOER en PONS, Vijfheerenlanden, blz. 14, 29; J. N. B. POELMAN, De bodem van Utrecht (Wageningen, 1966) blz. 26-27. De stroomruggronden van de Lek zijn lichtbruin en kalkrijk, kenmerkend voor de laat- en post-Romeinse stroomruggronden in het rivierkleigebied. 11 DE BOER en PONS, Vijfheerenlanden, blz. 28 en met lichte variaties in de datering blz. 29 en 31. [232] logische gegevens een ruimere datering toelaten12, de afzetting van de oevergronden aan de voor het kustgebied aangenomen Karolingisch-Ottoonse transgressieperiode (9e-10e eeuw)13. Juist het bestaan nu van deze transgressieperiode wordt de laatste tijd voor wat het Hollands-Zeeuwse kustgebied betreft sterk in twijfel getrokken. Bakker meende het bestaan ervan te mogen afleiden uit een verhoogde stormvloedfrequentie14. Door Gott- schalk is echter aangetoond dat de vele mededelingen omtrent 9e-eeuwse stormvloeden alle teruggaan op genoemd relaas van Jan van Leiden. De eigentijdse bronnen maken slechts melding van één stormvloed, die van 83815. Stelt men bovendien vast dat ook het archeologisch onderzoek van de laatste decennia nauwelijks aanwijzingen oplevert voor een grote overstromingsperiode in de 9e-10e eeuw in het Hollands-Zeeuwse kust gebied, dan verliest de datering van het ontstaan van de Lek voorzover die berust op de datering van de oevergronden veel van zijn betekenis16. Al even onzeker is die datering geworden daar waar Pons (1957) het ontstaan van de Lek samen met het ontstaan van de IJsel en het verval van Kromme Rijn, Oude Rijn en Linschotenstroom verbindt met de datering door Van der Meer (1952) van de verstop ping van de Rijnmond bij Katwijk in de tweede helft van de 9e eeuw17. Afgezien van het feit dat Van der Meers conclusies met eveneens een Karolingisch-Ottoonse transgressie als premisse voornamelijk zijn gebaseerd op Holwerda (1929) en Holwerda zijn ge gevens direkt en indirekt ontleent aan niemand anders dan Jan van Leiden is de me- 12 PONS, Maas en Waal, blz. 60 (zie ook PONS, 'Oevergronden', blz. 131) stelt vast dat op de oevergronden, hoewel hooggelegen en dus in principe zeer geschikt voor bewoning, geen Ka rolingische nederzettingen voorkomen, terwijl deze op soms lagere plaatsen in de direkte om geving archeologisch wel zijn aan te wijzen. Hij concludeert daaruit dat de oevergronden van na de Karolingische tijd dateren. De kans bestaat echter dat de nederzettingen waarop hij doelt in veel gevallen ouder zijn dan de Karolingische tijd. Onder andere zijn daarvoor naam kundige aanwijzingen, zie: D. P. BLOK, 'De eigen inbreng van de plaatsnaamkunde in de ne derzettingsgeschiedenis', in Naamkunde 5 (1973) blz. 223-240, met name blz. 237. In een aan tal gevallen, men denke aan de Merovingische nederzetting bij Ewijk, is dit ook archeologisch aangetoond. Zie: PONS, Maas en Waal, blz. 60 en appendix VIII en IX. 13 PONS, Maas en Waal, blz. 35-40, 47-48, 57-60. 14 J P. BAKKER, diverse publicaties, o.a.: 'The significance of physical geography and pedolo gy for historical geography in the Netherlands'in Tijdschrift voor economische en sociale ge ografie, 1958, blz. 214-226, met name blz. 218. 15 GOTTSCHALK, Stormvloeden, I, blz. 17-30, II, blz. 818-819. 16 L P LOUWE KOOIJMANS, The Rhine/Meuse delta (Leiden, 1974) blz. 46. Zie o.a. de de tailstudies: S. JELGERSMA, J. DE JONG, W. H. ZAGWIJN en J. F. VAN REGTEREN ALTENA, 'The coastal dunes of the western Netherlands; geology, vegetational history and archeology', in Mededelingen Rijks Geologische Dienst, nieuwe serie 21 (1970) blz. 93-168, met name blz. 144 (Westland). D. P. HALLEWAS, J. F. VAN REGTEREN ALTENA en A. P. PRUISSERS, 'Naaldwijk', in H. SARFATIJ, 'Archologische kroniek van Zuid-Holland over 1975', in Holland 8 (1976) blz. 266 (Westland), C. HOEK, 'De Hof te Vlaardingen', in Holland 5 (1973) blz. 57-91, met name blz. 57-58. C. HOEK, 'Oudheidkundig bodemonder zoek te Rotterdam en omgeving in 1972', in Rotterdams Jaarboekje 1973 blz. 108-136, met name blz. 112-132 (Poortugaal). D. P. HALLEWAS en J. F. VAN REGTEREN ALTENA, 'Archeologisch en historisch-geografisch overzicht', in C. J. VAN STAALDUINEN, Toelich ting bij de geologische kaart van Nederland 1:50.000, blad Rotterdam West (37 W) (Haarlem, 1980) blz. 89-109, met name blz. 205-206. 17 PONS, Maas en Waal, blz. 58. [233]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 21