plaatsen verliest hij aan Reinier terrein. Deze is teruggekeerd uit West-Francië en we
vinden hem genoemd als lekenabt van Echternach en Stavelot-Malmedy. In 911 treedt
hij op als comes ac missus dominicus21, een soort oppergezag namens de koning uitoe
fenend. En ook heeft hij opnieuw de Sint-Servaasabdij te Maastricht verworven en
kunnen behouden. Preciese vaststelling van het tijdstip waarop Reinier deze abdij weer
heeft overgenomen is niet te geven. Alleen de latere oorkonde van 9 juli 919 stelt deze
overname ten tijde van Lodewijk het Kind vast.
Op 24 september 911 sterft koning Lodewijk en dan erkennen de Lotharingse groten als
hun koning Karei de Eenvoudige, die reeds over het Westfrankische rijk heerst en die
nu na de dood van Lodewijk de enige erfgenaam van de Karolingers is. Het feit dat Ka-
rel na deze Lotharingse erkenning juist het in Lotharingen gelegen en voor hem zo be
langrijke Karolingische kernland bezit, laat hij onder andere tot uiting komen in de titel
die hij vanaf dit moment voert. Hij noemt zich in zijn oorkonden niet alleen rex, zoals
hij tot nu toe deed, maar herstelt de oude intitulatie rex Francorum. Daarnaast voegt
hij in de datering van zijn oorkonden de telling largiore vero hereditate indepta toe22.
Reinier heeft aan de Lotharingse erkenning van Karei zeker meegewerkt; wat in 898
mislukte, gelukt nu. Hij draagt vanaf dit ogenblik de titel markgraaf, marchio. Verder
is hij sinds 1 januari 912 lekenabt van Sint-Maximinus in Trier en misschien bezit hij
ook de abdij Chèvremont23.
In 915 sterft Reinier. Zijn positie wordt dan ingenomen door zijn zoon Giselbrecht, die
gelijk zijn vader het eigenbelang vooropstelt en daarom met alle middelen streeft naar
machtsvergroting. Giselbrecht bezit de abdijen Sint-Maximinus, Echternach, Stavelot-
Malmedy en Chèvremont en vele domeinen in de Maas- en Haspengouw. Ook het bezit
van de Sint-Servaasabdij kan hij ongestoord van zijn vader overnemen. Hij voert de ti
tel markgraaf, die ook zijn vader bezat. Maar hij wil meer. Parisot benadrukte de wens
van Giselbrecht om de hertogstitel te verkrijgen24. Bij dit streven komt hij in botsing
met Karei en daarom wendt hij zich in het voorjaar van 919 tot Hendrik I, die juist op
dat moment in het Oostfrankische rijk aan de macht komt. Giselbrecht valt bij Karei in
ongenade en Karei zelf komt naar Lotharingen, waar een algemene vergadering de val
van Giselbrecht bekrachtigt. En dan zijn wij terug bij ons uitgangspunt: het placitum
van 13 juni 919, bij welke gelegenheid de Sint-Servaasabdij aan Giselbrecht wordt ont
nomen en aan Trier wordt teruggegeven. De geschiedenis van 898 herhaalt zich. Immers
gelijk zijn vader Reinier toen bij Zwentibold, valt Giselbrecht nu bij Karei in ongenade.
Ook Giselbrecht moet het land verlaten en er wordt een algemene rechtsvergadering ge
houden, waar ook nu de bezitsrechten over juist de Sint-Servaasabdij geregeld
worden. Over de confiscatie van de andere goederen zijn ons geen bronnen bekend.
21 DDLhK 53 en 16; J. HALKIN en C. G. ROLAND, Recueil des chartes de Stavelot-Malmédy,
deel 1 (Brussel, 1909) blz. 122, nr. 51.
22 PARISOT, a.w., blz. 578; SCHIEFFER, a.w., blz. 117-118, waar ook gewezen wordt op het
gebruik van de oude titulatuur vir inluster, HLAWITSCHKA, a.w., blz. 196-198.
23 PARISOT, a.w., blz. 603.
24 PARISOT, a.w., blz. 623-626. Parisot wijst op de schaarse bronnen over de gebeurtenissen in
919.
[220]
Onder de in het placitum genoemde deelnemers aan de rechtszitting, dus onder de
bondgenoten van Karei herkennen wij de vijf bisschoppen Wiridus van Metz, Dado van
Verdun, Robert van Noyon, Abbo van Soissons en Stephanus van Luik, onder de gro
ten in ieder geval de tegenstander en rivaal van Giselbrecht, Matfried van Metz, en Se-
gardus van Luik, rondom wiens gebied de bezittingen van Giselbrecht lagen, zodat Se-
gardus en Giselbrecht wel eikaars vijanden moesten zijn25.
In Trier was inmiddels in 915 Ratbod overleden; Ruotger is hem opgevolgd. Ratbod
had zich aanvankelijk jegens Karei zeer afwachtend opgesteld. Pas in de zomer van 913
vinden wij hem in een oorkonde van Karei als aartskanselier voor Lotharingen ge
noemd. Deze functie, die hij reeds eerder onder Zwentibold en Lodewijk het Kind uit
oefende, bekleedt hij dus ook onder Karei26. Na de voor Ruotger zo gunstig verlopen
gebeurtenissen van 919 stijgt het aanzien van de Trierse aartsbisschop. Vanaf 920 treedt
hij niet alleen op als aartskanselier van Lotharingen, maar ook als aartskanselier
van West-Francië27. Dit betekent een grote uitbreiding van Ruotgers positie en een dui
delijk bewijs van Kareis vertrouwen. Giselbrecht poogt inmiddels vanuit het Oostfran
kische gebied in Lotharingen terug te keren en medestanders in zijn verzet tegen Karei
te winnen. Hij wordt de grote propagandist voor de Oostfrankische Hendrik I. Ook
Ruotger zal tenslotte met de meeste Lotharingse groten de ommezwaai van Karei naar
Hendrik maken en op die wijze een samenvoeging van Lotharingen bij Oost-Francië
steunen. De positie van Karei wordt zwakker, niet in het minst ook door de interne
moeilijkheden in West-Francië zelf, die tenslotte tot Kareis val zullen leiden. In 925
neemt Hendrik het bewind in Lotharingen over. Ruotger mag de functie van aartskan
selier in Lotharingen behouden28 en kan daardoor een zekere invloed op het bestuur in
Lotharingen uitoefenen. Maar Giselbrecht wordt toch de belangrijkste man: hij krijgt
de titel hertog van Lotharingen en huwt Hendriks dochter Gerberga. In 928 zal hij van
de Trierse kerk de Sint-Servaasabdij ontvangen, zij het met de beperking dat hij alleen
gedurende zijn leven over het vruchtgebruik ervan zal mogen beschikken. Na Gisel-
brechts dood moet de abdij aan Trier worden teruggegeven. Giselbrecht op zijn beurt
geeft aan Trier onder andere de villa Burtz in de Ardennengouw, met de bepaling echter
dat hij tijdens zijn leven hiervan het vruchtgebruik zal behouden29. De teruggave van de
Sint-Servaasabdij aan Trier in 919 is dus na negen jaar al weer ongedaan gemaakt.
Maar de situatie is vergeleken met 898 en 919 wel veranderd. Beide partijen, Giselbrecht
25 PARISOT, a.w., blz. 626; SPROEMBERG, a.w., blz. 131. Van de genoemde bisschoppen en
graven worden overigens alleen de eigennamen gegeven en niet de namen van hun bisdommen
en graafschappen. Zie het slot van dit artikel.
26 SCHIEFFER, a.w., blz. 123-132. De eerste oorkonde van Karei waarin Ratbod als aartskan
selier optreedt: LAUER, Recueil, nr. 74 dd. 13/8/913; de eerste oorkonde waarin Ruotger op
treedt: nr. 84 (19/1/916). De oorkonden waarin Lotharingse zaken behandeld werden en die
uitgegeven werden vóór 913 missen derhalve een recognitie namens Ratbod: nrs. 67, 68, 69,
70, 71, 72, 81 en 83.
27 SCHIEFFER, a.w., blz. 129-130.
28 SCHIEFFER, a.w., blz. 132.
29 H. BEYER, Urkundenbuch zur Geschichte der... mitteirheinischen Territorien, deel 1 (Ko
blenz, 1860) blz. 233-234, nr. 169.
[221]