lijk dit grondbezit en de verwerving daarvan precies aan te geven. Algemeen wordt aan genomen dat zijn bezittingen gelegen waren in Henegouwen en Haspengouw12. Hij wordt in 897 slechts comes genoemd, zonder nadere precisering13. Regino van Prüm noemde hem dux in 898, maar Sproemberg heeft er op gewezen dat Regino de term dux ook voor anderen, zeker geen hertogen, gebruikte en met de term alleen een bepaalde aanzienlijke machtspositie wilde aangeven14. Al direct na het begin van Zwentibolds koningschap in Lotharingen treedt Reinier in zeer nauw contact met de jonge koning. Samen mengen zij zich in West-Francië in de strijd tussen de Karolinger Karei de Eenvoudige en diens tegenstander koning Odo. Terwijl an dere wereldlijke groten uit Lotharingen met Zwentibold in conflict geraken, toont Rei nier zich een trouw medestander. Beloningen blijven niet uit. Sinds 897 is Reinier lekenabt van de abdij Echternach, reeds in de zomer van 896 ontvangt hij van Zwentibold de Maastrichtse Sint-Servaasabdij. Beide abdijen waren in bezit geweest van aartsbisschop Ratbod. Gesteld voor de keuze tussen de twee groten, Reinier en Ratbod, heeft Zwenti bold zich aanvankelijk met Reinier verbonden. Na het verlies van Echternach en de Sint- Servaasabdij trekt aartsbisschop Ratbod zich ook tijdelijk terug als aartskanselier; de aartsbisschop van Keulen, aartskapelaan Herman, neemt Ratbods taak hier over. Reeds door anderen, vooral door Schieffer en Beumann15, is gewezen op de rivaliteit tus sen Reinier en Ratbod en op het feit dat we de hoogte- en dieptepunten van beiden in hun relatie met Zwentibold in het bijzonder gedemonstreerd zien aan het bezit van de Sint- Servaasabdij: degene op wie Zwentibold op een bepaald moment het meest steunt is op dat ogenblik de bezitter van deze abdij. Veranderingen vinden plaats sedert januari 898. In West-Francië overlijdt dan koning Odo. Hij wordt opgevolgd door Karei de Eenvoudige, die nu na de dood van zijn rivaal Odo alleenheerser is in het Westfrankische rijk. Deze Karolinger maakt aanspraken op Neder-Lotharingen, waar zich immers vanouds de kernlanden van de Karolingers be vinden. Daarom bereidt hij een inval voor, welke hij in de zomer van 898 ook zal uit voeren met een gewapend optreden in Aken en Nijmegen. Reinier moet kiezen: zal hij Zwentibold blijven steunen of zal hij overlopen naar Karei. Hij kiest reeds in het voor jaar van 898 voor Karei, daarbij ongetwijfeld hopend op een voor hem voordelige ge biedsuitbreiding. Voor Zwentibold ontstaat zo een gevaarlijke situatie. Hard optreden is nodig: een militaire tegenactie wordt voorbereid en Reinier wordt aangezegd dat hij binnen twee weken het land moet verlaten; alle bezittingen zullen hem worden 12 PARISOT, a.w., blz. 543, 602-603 en H. SPROEMBERG, 'Die lothringische Politik Otto des Grossen', in H. SPROEMBERG, Beitrage zur belgisch-niederlandischen Geschichte (Berlijn, 1959) blz. 119-121. 13 DZ 17. 14 SPROEMBERG, a.w., blz. 124. Het citaat uit Regino in REGINO, Chronicauitgeg. door R. RAU in Quellen zur Karolingischen Reichsgeschichte, deel 3 (Berlijn, 1960, Ausgewahlte Quellen zur deutschen Geschichte des Mittelalters, 7) blz. 306. 15 F. GAUSE, 'Zwentibolds Verhaltnis zu den lothringischen Grossen Erzbischof Radbod und Graf Reginar', in Annalen des historischen Vereins für den Niederrhein 109 (1926) blz. 145- 153. SCHIEFFER, a.w., blz. 52-57, 76-83. H. BEUMANN, 'König Zwentibolds Kurswechsel im Jahre 898', in Rheinische Vierteljahrsblatter 31 (1966) blz. 17-41. [218] ontnomen16. Maar Zwentibold kan tot deze forse maatregelen tegen Reinier eerst over gaan als hij zich gesteund weet door anderen, in het bijzonder door Ratbod. Om de steun van deze laatste te verkrijgen wordt op een algemene rechtszitting (generale placi- tum) te Aken de abdij van Sint Servaas aan Reinier ontnomen en aan Ratbod en diens kerk teruggeven. Van deze teruggave wordt een grootse demonstratie gemaakt: op 13 mei 898, de feestdag van Sint Servatius, trekt men van Aken naar Maastricht alwaar de plechtige investituur van Ratbod zal plaatsvinden als nieuwe bezitter van de abdij en al le daarbij behorende bezittingen en rechten. Over deze teruggave van de Sint- Servaasabdij aan Ratbod zijn twee koninklijke oorkonden opgesteld: één door de ko ninklijke kanselarij zelf (DZ 21) en één door de kanselarij van de aartsbisschoppelijke kerk van Trier (DZ 20)17. Gelet op de weergave van de rechtshandeling zijn beide oor konden gelijk, daarom konden de beide oorkonden ook door de koning uitgevaardigd worden. Maar het Trierse exemplaar stelt nadrukkelijker zowel de kwalijke rol, die Rei nier destijds in 896 speelde toen hij de abdij aan Trier ontnam, als de val die Reinier nu in 898 bij Zwentibold gemaakt heeft. In beide oorkonden van 13 mei 898 treedt Ratbod weer op als aartskanselier. De Trierse kerk ontvangt daarna ook nog andere rechten. In de oorkonde van 23 januari 899 wordt gewezen op het geregeld verblijf van Zwentibold in Trier: de nostro frequenti adventu18. Het bondgenootschap tussen Zwentibold en Ratbod houdt echter niet lang stand. Nog in dat zelfde jaar 899 raakt Ratbod in contact met enige Oostfrankische en Lotharingse groten die de val van Zwentibold en een aansluiting van Lotharingen bij Oost-Francië voorbereiden. Een opstand breekt uit en Zwentibold sneuvelt in 900 in een gevecht aan de oever van de Maas. Hij zal begraven worden in de abdijkerk van Susteren. De Oost frankische koning Lodewijk het Kind neemt in naam het bestuur in Lotharingen over. Aanvankelijk zijn het de gebroeders Gebhard en Koenraad uit Frankenland die de macht uitoefenen, maar zij worden al snel geconfronteerd met de onderling wedijveren de Lotharingse groten, die in de heersende verwarring ieder voor zich hun positie trach ten te verbeteren. Ook de beide rivalen Ratbod en Reinier komen weer tegenover elkaar te staan. Weliswaar ontvangt Ratbod enige rechten19 en blijft hij aartskanselier voor oorkonden van Lodewijk die Lotharingse zaken behandelen al is hier van een werke lijke kanselarij met vaste medewerkers nauwelijks meer sprake20 maar op andere 16 REGINO, a.w., blz. 306. 17 Wij stemmen in met de door Beumann voorgestelde volgorde: eerst DZ 21 en daarna DZ 20. Zie BEUMANN, a.w., blz. 21-27. Anders: HLAWITSCHKA, a.w., blz. 175 noot 60. Ook de volgorde der gebeurtenissen in 919 pleiten voor een volgorde DZ 21 DZ 20. Over een door P. DOPPLER, Verzameling van charters en bescheiden betrekkelijk het Vrije Rijkskapittel van Sint Servaas te Maastricht (Maastricht/Den Haag, 1930 eerder verschenen in Publ. Soc. hist, et archéol. dans Ie Limbourg) nr. 10 ten onrechte als echt beschouwde derde oorkonde uit 898 zie P. C. BOEREN, 'Kritische beschouwing bij het werk van enige'Limburgse geschied schrijvers der laatste honderd jaren. Nalezing op de Maastrichtse charters in Parijs', in Publ. Soc. hist, et archéol. dans le Limbourg 100 (1964) blz. 62, waar ook de onechtheid van een derde oorkonde uit 919 (DOPPLER, a.w., nr. 13) is behandeld. 18 DZ 27. 19 DDLhK 2, 17 en 59. 20 SCHIEFFER, a.w., blz. 93, 101-103, 114. [219]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 14