S) ■s ■s? [464] woerdse stroomrug, die gevolgd kan worden vanaf Molenaarsgraaf in de Alblasser- waard over Schoonrewoerd tot Culemborg in Neder-Betuwe. En als zuidelijkste de kor tere Schaikse stroomrug voornamelijk liggende in de gemeenten Arkel en Leerdam. De geulen in het westen van de Waard, die veel langer open zijn gebleven, vloeiden af naar het zuidwesten. Zij hebben na verlanding geleid tot de Alblasserdamse en de Papen- drechtse stroomrug. Van de stroompjes die sedertdien het centrale veengebied ontwa terd hebben zijn als voornaamste overgebleven de Alblas en de Giessen. In dit steeds veranderende landschap heeft de bewoning zich ook voortdurend aan de natuurlijke omstandigheden moeten aanpassen. Van een eerste geregelde bewoning is sprake ca. 3400 v.Chr. op de Hazendonk14. Deze donk, die van alle geïsoleerd liggende donken wel de 'eenzaamste' is, vormde het enige vaste punt in een wijde omgeving van onbegaanbare veenmoerassen. Tot ca. 1700 v.Chr. is hier gewoond, zeker niet continu, maar voor iedere bewoningsfase werd de Hazendonk, zeker om die reden, steeds op nieuw als basis gekozen. Het beeld van de archeologische verschijnselen op de Hazen donk is kenmerkend voor de bewoningsresten op de overige donken. Zoveel mogelijk heeft men op de zandige toppen gewoond. Door het ontbreken van verzegelende afzet tingen op deze hoge niveaus, zijn overal de sporen op de top door later gebruik ver stoord en vergraven. Zijn derhalve de sporen van eventuele woningen verdwenen, op de flanken van de donken, in de overgangszone van de eigenlijke woonkern naar het vrije veld waaruit de bestaansmiddelen getrokken moesten worden, bevinden zich wel vele andersoortige resten van de bewoning. In het voortgaande proces van klei-afzettingen en veenvorming rondom de donk zijn deze resten in een uitzonderlijk gaaf stratigra- fisch verband opgenomen en daarmee tot archeologische bron van het grootste belang geworden. Vooral om twee redenen is de 'helling archeologie' belangrijk: (1) door de hechte kop peling van de op prehistorische culturen gebaseerde stratigrafie (werktuigen, aarde werk, etc.) aan de door de oecologie bepaalde stratigrafie (sedimenten, pollen, koolstof voor 14C bepalingen, etc.); (2) door de uitzonderlijk goede conserveringsomstandighe- den voor organisch materiaal, van belang voor zowel natuurlijke biologische resten (botten, zaden en vruchten) als voor door de mens bewerkte materialen (hout, riet, stro, bot, gewei, etc.). Zijn dus bij het intensieve onderzoek op de Hazendonk, waarbij overigens maar een klein deel van de totale helling is opgegraven, verschillende fasen van hernieuwde bewoning tijdens het neolithicum vastgesteld, ook op verschillende an dere donken zijn overblijfselen van bewoning uit het neolithicum en later aangetoond. De indicatoren hier zijn vondsten van vuursteen en verschillende soorten aardewerk. Vondsten, die bij toeval te voorschijn zijn gekomen, zoals een vuurstenen bijl op de Schonenburgse heuvel, of afkomstig zijn van kleine, verkennende opgravingen die heb ben plaats gevonden op de donk Den Beemd 1, de Autenase donk en de Schoonre- woerdse donk15. In het late neolithicum worden de mogelijkheden tot bewoning aanmerkelijk uitgebreid op de dan gevormde stroomruggen. Voor de archeologische overblijfselen zijn hier de 14 L. P. LOUWE KOOIJMANS in Holland 9 (1977) blz. 248-252. 15 L. P. LOUWE KOOIJMANS, The Rhine/Meuse Delta, blz. 367 vlg., m.n. de nrs. 57, 60, 79 en 92. [465] V.'Z'élo'- Oa tM W l® '•V 5: k: "S .5 >5 •X3 s: .5 S! "<3 .53 .co QQ §3 O >8 os Ï3 s: CU öo -s: 00 "J O .00 C3

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 137