aangegeven worden waartoe de eerste selectie van archeologische ster-gebieden in de
provincie Zuid-Holland geleid heeft.
Archeologische monumenten in de provincie Zuid-Holland
Door de ligging van Zuid-Holland in het lage, natte westen van ons land, met een geo
logisch jong landschap, gold dit gebied lang als archeologisch minder interessant. Daar
is - het is bekend - sedert enige tientallen jaren verandering in gekomen, niet alleen door
de uitbreiding van het archeologische studieveld met de periode der late middeleeuwen
(kerken, kastelen, stadskernen), maar ook door de toepassing van nieuwe onder
zoekstechnieken met bijzondere nadruk op de overblijfselen van organische aard die nu
juist in dit natte milieu goed geconserveerd blijven. Daarbij dient gevoegd de intensieve
bouwactiviteit na 1945 die in dit gebied, misschien meer dan elders, tal van onverwachte
onderzoekingen, meestentijds uit nood geboren, tot gevolg heeft gehad9. Daardoor kon
een volledig beeld van het bewoningspatroon in de verschillende perioden ontstaan. In
wisselwerking hiermee is de hoeveelheid niet onderzochte archeologische monumenten
door nadere verkenning toegenomen èn hebben deze monumenten het bewoningspa
troon per periode kunnen versterken. Gerekend naar de landschappen: duinenkust, ri
vier- en zee-afzettingen, veengebieden, vinden we de volgende bewoningspatronen10.
Aan de kust is de geregelde bewoning aangevangen in het neolithicum (2500-1800 v.
Chr.) met hier en daar een nederzetting van enkele huizen op de strandwallen (Voor
schoten, Leidschendam). Ook in de bronstijd (1700-700 v.Chr.) en ijzertijd (700 v. Chr.
- 50 n. Chr.) is de bewoning uiterst spaarzaam geweest, heeft althans zeer weinig
naspeurbare resten achtergelaten. In de Romeinse tijd (50-250 (400) n. Chr.) wordt het
gebied door de Rijksgrens langs de Oude Rijn in tweeën gedeeld. De ijzertijd traditie zet
zich ten noorden van de Rijnmond zuiverder voort dan ten zuiden ervan, waar het in
heemse leven geromaniseerd wordt. Vooral in dit zuidelijke gebied, vanaf Katwijk tot
Goeree, was de Oude Duinen kust in deze tijd dicht bewoond. Dit in tegensteling tot de
periode van de vroege middeleeuwen (500-1000), wanneer de bewoning geconcentreerd
lijkt rond de riviermonden van Rijn en Maas, met slechts een enkele plaats er tussenin.
Tijdens de middeleeuwen (1000-1500) is het patroon weer aanmerkelijk gewijzigd door
de optredende verstuivingen: oude plaatsen verdwijnen onder het zand van de jonge
duinen, nieuwe worden ontgonnen en het bewoningspatroon zoals wij dat nu kennen
krijgt vorm.
Ook in de gebieden van de zee- en rivierafzettingen gaat de eerste bewoning tot het neo
lithicum terug, zij het ook hier op slechts een enkele plaats waar kreekoevers voldoende
9 Recentelijk is hiervan een overzicht gegeven in de tentoonstelling Archeologen werken in
Zuid-Holland Rijksmuseum van Oudheden, Leiden, 1975 (tentoonstellingscatalogus 11).
10 De voor het navolgende gebruikte gegevens zijn ontleend aan het Centrale Archeologische Ar
chief dat berust bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (CAA-ROB).
Daaruit is een zogenaamde Archeologische Meldingskaart voor de provincie Zuid-Holland
(schaal 1:50.000) getrokken, waarop de belangrijkste archeologische terreinen zijn aangege
ven. Het doel van de Meldingskaart is instellingen, zowel van de overheid als particulier, die
zich met de ruimtelijke ontwikkeling bezighouden, te informeren over het voorkomen van de
ze terreinen.
[460]
stevigheid voor vestiging boden (Hekelingen (gem. Spijkenisse), Vlaardingen). Uit
brons- en ijzertijd, toen deze gebieden ook bewoond moeten zijn geweest, zijn uit de
eerste periode geen en uit de tweede slechts hier en daar enige vindplaatsen bekend. De
Rijn heeft als grensrivier in de Romeinse tijd de bewoning langs zijn boorden sterk
doen toenemen. Ook langs de Maas zijn in deze tijd veel nederzettingen geweest, maar
de meeste zijn bij de latere overstromingen verloren gegaan. De kleigebieden afgezet
vanuit de Maasmond - het Westland in het noorden, de Zuidhollandse eilanden in het
zuiden, en hogerop tot in de zuidwestelijke Alblasserwaard toe - waren eveneens gelief
de woongebieden. In deze gebieden echter hebben de Romeinse vindplaatsen sterk te
lijden gehad van de moderne menselijke ingrepen in het landschap, met name de inten
sieve tuinbouw (kassen!) en de woningbouw bij de stads- en dorpsuitbreidingen. De be
woners uit de vroege middeleeuwen hebben zich slechts een enkele maal met een neder
zetting langs de rivier het binnenland in gewaagd (Koudekerk aan den Rijn), maar
meestentijds bleven zij aan de kust. Bij de openlegging van het binnenland tijdens de la
te middeleeuwen hebben de rivieren als basis voor de ontginning gediend. De vele
kasteelterreinen langs de rivieren en op de afzettingen vormen de archeologische indica
toren voor dit proces. Ook hiervan zijn vele door moderne ontwikkelingen teloor ge
gaan.
Voor het veengebied, tenslotte, moet een onderscheid gemaakt worden tussen de oor
spronkelijk ondoordringbare veenkussens tussen de rivieren in het algemeen en het
door donken en stroomruggen toegankelijke veengebied van de Alblasserwaard-
Vijfheerenlanden. Vinden we uit het neolithicum, de bronstijd en de ijzertijd in het al
gemeen slechts enkele, bovendien zeer verspreid liggende vindplaatsen, een vrij geregel
de bewoning voor alle perioden is geconstateerd in dit donken en stroomruggen gebied.
De bewoning heeft zich niet voortgezet in de Romeinse tijd; dan zijn er slechts in het
westen een aantal vindplaatsen op de goed ontwaterde veenzones bij de riviermonden.
In de vroege middeleeuwen lijken de veengebieden, gezien de schaarste aan vondsten,
welhaast onbetreden. Dit verandert uiteraard tijdens de late middeleeuwen door de
openlegging en de ontginning van de venen. Vormden de kasteelterreinen de archeolo
gische representanten langs de rivieren, in het hart van de veengebieden zijn het meer de
onbebouwde huisterpen die deze ontwikkeling als archeologische monumenten
weerspiegelen. Voor de conservering van de verschillende soorten van archeologische
monumenten zijn de veengebieden relatief gunstig. Sedert eeuwen in gebruik als weide
en hooiland zal dit, gezien de mogelijkheden van de grond, voorlopig ook wel zo blij
ven. Bovendien worden de veengebieden in het algemeen niet gekenmerkt door grote,
zich steeds uitbreidende wooncentra, zodat acute aantasting hier veelal niet speelt.
Er is derhalve in Zuid-Holland zeer wel een landschappelijk en archeologisch potentieel
voor archeologische ster-gebieden aanwezig. Moeilijker wordt het om regio's in de pro
vincie aan te wijzen, waarin aan elk van de vier gestelde criteria wordt voldaan. Zo zijn
de centrale veengebieden eenzijdig van bodemgesteldheid; geregelde bewoning is er
eerst begonnen met de laat-middeleeuwse ontginningen. Op de eilanden is het oude
landschap door de laat-middeleeuwse overstromingen voor grote delen verloren ge
gaan; In het duingebied heeft de intensieve afzanding ten behoeve van de tuinbouw veel
vindplaatsen verloren doen gaan. Het samengaan van afkleiën en stadsuitbreiding op
[461]