De A Iblasserwaard- Vijfheerenlanden: een archeologisch ster-gebied H. Sarfatij Monumentenwet en de zorg voor archeologische bronnen In de wet die het beheer van onze monumenten regelt, de Monumentenwet van 1961, komt archeologie alleen ter sprake in de artikelen die handelen over opgravingen en oudheidkundige vondsten1. De zorg voor archeologische monumenten wordt er niet specifiek in omschreven; deze is ondergebracht bij bepalingen betreffende monumen ten in het algemeen. In principe is het juist dat er gelijke maatregelen zijn getroffen voor roerende en onroerende, gebouwde en ongebouwde monumenten. De uitvoering van de wet sinds 1961 heeft echter geleid tot een geheel eigen praktijk op het gebied van de archeologische monumenten2. Over enige aspecten uit dit laatste, de praktische ar cheologische monumentenzorg, wil deze bijdrage gaan. De Monumentenwet onderscheidt twee hoofdgroepen van monumenten, te weten een in algemene zin3 en een bestaande uit verschillende soorten van nader gespecificeerde monumenten. Tot deze laatste behoren ook de beschermde monumenten, waarvan het specifieke kenmerk is dat het geregistreerde onroerende monumenten zijn4. Archeolo gische monumenten treft men bij beide groepen aan. De verscheidenheid in de eerste groep is bijzonder groot en varieert van een groot nederzettingsterrein uit de prehistorie tot de scherven van een 19e-eeuws theekopje, of, omgekeerd, van een vuurstenen bijl tot het veld waar een 17e-eeuws buiten heeft gestaan5. De groep van de beschermde ar cheologische monumenten vertoont echter een veel grotere onderlinge samenhang; het zijn meer of minder vlakke terreinen waarin materiele overblijfselen van bewoning of gebruik in de ondergrond zijn aangetoond, ofwel zichtbare verhevenheden, zoals graf- 1 Monumentenwet, art. 22-25. 3 fle R- H- J- KLOK, Monumentenwet en archeologie. Z. pl. [Amersfoort] 19692 Monumentenwet, art. 1, b: 1-3. 4 Monumentenwet, art. 1, c. Voor wie met vertrouwd is met deze zaken vormt de gebruikelijke spanning tussen de strakke eenvoud van formulering in de wet en de gecompliceerdheid van de dagelijkse praktijk een bron tot voortdurende spraakverwarring. Zo is het voor velen moeilijk een los gevonden voor werp, zoals een vuurstenen bijl, als een monument te zien. Even gevoelsmatig is men geneigd bijvoorbeeld iedere grafheuvel die zich als zodanig laat herkennen daardoor vanzelf als van overheidswege beschermd te beschouwen. [456] heuvels of terpen, die op hetzelfde wijzen. De bescherming heeft voornamelijk ten doel onverhoedse aantasting van het monument te voorkomen. De voornaamste overweging daarbij is, dat het monument als archeologische bron voor toekomstig wetenschappe lijk onderzoek bewaard blijft. De bescherming is bij de meeste archeologische monumenten gebaseerd op de cultuur historische waarde van het individuele monument. Deze waard wordt in het ene geval op absolute gronden, in het andere geval op relatieve gronden bepaald. Zo kan het ter rein van een middeleeuws kasteel door de ermee verbonden geschiedenis of door zijn specifieke vorm in de topografie op zichzelf belangrijk zijn, terwijl een prehistorisch nederzettingsterrein als een schakel in de ontwikkeling van bewoning over verschillende perioden verbonden kan zijn met andere nederzettingsterreinen. Het al of niet bescher men van archeologische monumenten berust dus op een keuze per geval. Een keuze die gemaakt wordt uit de eerdergenoemde groep van archeologische monumenten in alge mene zin6. De selectie zoals die momenteel in de archeologische monumentenzorg gehanteerd wordt, gaat bijna steeds uit van de afzonderlijke monumenten: een grafheuvel, een kasteelterrein, een nederzetting, een grafveld. Men kan echter ook van criteria uitgaan die bepaald worden door een veel ruimere context. Monumenten van verschillende aard, uit verschillende perioden en van onderscheiden belang voor de archeologische wetenschap kunnen dan in hun onderlinge samenhang beschouwd worden. Het samen bindende element is, dat die monumenten zich in één afgrensbaar gebied bevinden en elkaar door die bijzondere ligging versterken in archeologische waarde. Er ontstaat dan een zogenaamd archeologisch ster-gebied en dit gebied in zijn totaliteit kan men als een ster-monument aanmerken. Het archeologische ster-gebied7 Het begrip: archeologisch ster-gebied is in zijn regionaliserende vorm van archeologi sche monumentenzorg een voortzetting van de regionalisering die zich in het archeolo gische onderzoek in Nederland voltrekt. Het begrip is nieuw en laat zich nog niet scherp 6 Illustratief voor deze gang van zaken is R. H. J. KLOK, Archeologie en monument (Bussum, 1969) m.n. blz. 64-92. 7 De gedachte van archeologische ster-gebieden is ontstaan binnen de wetenschappelijke staf van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek - men zie hiervoor het Jaar verslag van de ROB 1978, blz. 2-4 en blz. 7-8 - en is in een serie kringgesprekken nader uitge werkt en verdiept. In ieder kringgesprek stond steeds een andere provincie centraal. De desbe treffende provinciale archeoloog gaf een overzicht van de belangrijkste archeologische monu menten in zijn werkgebied, waarna in een gezamenlijke discussie gepoogd werd archeologi sche ster-gebieden, ook ster-monumenten of monumenten met een sterretje genoemd, te bepa len en af te bakenen. De auteur, medegesprekspartner in zijn hoedanigheid van provinciaal ar cheoloog van Zuid-Holland, is zijn collega's zeer erkentelijk voor de vele oorspronkelijke ge dachten die uit deze discussies naar voren zijn gekomen. Vele konden in deze bijdrage ver werkt worden. [457]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 133