Het archiefreglement van 1829
De geschiedkundige strijd over de aard en de betekenis van het verleden, die op revolu
tie en keizerrijk volgde, leek in de archieven te kunnen worden beslist; de schrijvers gre
pen meer en meer terug op het authentieke materiaal. Deze ontwikkelingen drongen
vooral dankzij de begaafde Gachard ook door in Nederland en België. Louis Prosper
Gachard (1800-1885) was te Parijs geboren in een straatje dicht bij de Archives Natio
nals en was nog jong met het ouderlijk gezin in België beland44. Als adjunct-secretaris
van het stadsbestuur van Doornik wendde Gachard zich op 27 augustus 1825 met een
brief over de organisatie van de archieven tot de regering van Koning Willem I. Ga
chard had grote plannen: de documenten betreffende de nationale geschiedenis zouden
bijeen en op orde moeten worden gebracht. Hetzelfde gold voor de stukken, die van be
lang waren voor het binnenlands bestuur, de domeinen, oorlog, marine, financiën en
buitenlandse zaken45. De brief trok aandacht mede omdat reeds andere voorstellen in
studie waren, die ertoe moesten strekken om te komen tot een volledige kennis der oor
konden, waaruit een waarheidslievende vaderlandse geschiedenis zou kunnen worden
geput.
Bij Koninklijk besluit van 23 december 1826 nr. 186 werd een prijsvraag uitgeschreven.
Voorstellen werden gevraagd voor de opzet van een nieuwe vaderlandse geschiedenis.
Deze zou alle gewesten van Noord en Zuid moeten betreffen. Om de vaderlandsliefde
aan te kweken, de burgerdeugd te bevorderen en het nationale karakter in stand te hou
den wenste de regering een op echte bescheiden gegronde geschiedenis van het jonge
Koninkrijk. Het verleden moest in de politieke behoeften van de tijd worden ingepast.
Het historisch archief was de goudmijn, waarin een objectieve kennis van de historische
werkelijkheid zou kunnen worden gevonden. De jonge Gentse hoogleraar J. R. Thor-
becke wees in zijn ontwerp voor een nieuwe bewerking van de landsgeschiedenis van 30
juni 1827 op de hoge waarde van de oorspronkelijke bescheiden. Deze moesten toegan
kelijk zijn en in hun samenhang gekend en voor alle volgende tijden de bron blijven,
waaruit de geschiedschrijving telkens als een nieuw leven moet putten, de onontbeerlij
ke en minst wankelbare steunsels voor de historische studie46.
Op 4 november 1828 werden de archivarissen van het rijk te 's-Gravenhage en te Brussel
aangeschreven om advies over een regeling van de openbaarheid van de archieven. De
regering wilde weten of toegang tot de archieven zou kunnen worden gegeven zonder
gevaar voor wanorde, zonder gevaar voor verlies van stukken en zonder gevaar dat de
openbaarheid zou leiden tot misnoegen en andere onaangenaamheden.
Het antwoord van de Brusselse archivaris L'Ortye leverde, ondanks 's mans afkeer van
de openbaarheid, de grondslag voor de liberale regeling van 1829. De Brusselse archiva
ris wees erop, dat de franse archiefwet van 1794 in België nog van kracht was; de wet
van 7 messidor an II was ook in België afgekondigd. Hij beschreef de werking van die
wet en vertelde, dat artikel 37 bepaalde, dat iedere burger inzage of afschrift vragen
44 J. CUVELIER, 'Gachard', in Biographie Nationale de Belgique 29 (Brussel, 1957) blz. 593.
45 Algemeen Rijksarchief archief Binnenlandse Zaken Onderwijs 44314 november 1828 nr 34
46 HUBRECHT, a.w., blz. 51.
[448]
kon van de stukken, die in het archiefdépöt werden bewaard. Voor overheidsbeschei-
den met een individuele, particuliere strekking moest de vraagsteller vooraf zijn recht
aantonen. Voor staatkundige stukken was het gewenst, dat de vraagsteller een weten
schappelijk doel had. Onder geen enkele voorwaarde moest men toestaan, dat de stuk
ken het archiefgebouw verlieten. Evenmin diende men aan geleerden of aan schrijvers
toe te staan zelf in de dépots te zoeken; specialisten verloren, hoe gewetensvol zij overi
gens ook waren, in een archief zonder controle hun scrupules. Om verwarring te voor
komen diende het aantal bundels en portefeuilles, dat ter inzage gegeven werd, beperkt
te zijn. De ter inzage gegeven bescheiden moesten worden gecontroleerd, voordat ze in
het dépot werden teruggeplaatst47.
Het commentaar van de Brusselse archivaris werd in de bureaux van de historisch zeer
geïnteresseerde administrateur voor het onderwijs mr. D. J. van Ewijck (1786-1858),
binnen het bestuursapparaat een tegenstander van de autoritaire haviken, verwerkt in
een concept-reglement, dat op 14 juli 1829 aan koning Willem I ter hand werd gesteld.
Aan de opdracht van 1826 om de onbekende bronnen van de nederlandse geschiedenis
op te sporen, te onderzoeken en zo nodig uit te geven, zou goed gevolg kunnen worden
gegeven door de historische archieven toegankelijk te maken en de fatsoenlijke burgers
bij het werk te betrekken. Nadat hiertoe machtiging door de koning was verleend wer
den bij beschikking van de minister van Binnenlandse Zaken, de soepele Van Gobbel-
schroy, van 4 augustus 1829 nr. 137 de historische archieven toegankelijk gesteld. De
archivarissen van rijk, provincies en gemeenten werden gemachtigd om personen, die in
het algemeen belang historisch onderzoek wensten te verrichten en die hen bekend en
vertrouwd waren, toe te laten. Belangrijk voor de rechtszekerheid was de mogelijkheid
van beroep tegen een weigering. De archivaris moest personen, die hij niet meende te
kunnen toelaten, verwijzen naar de autoriteit, aan wie de archivaris direct onderge
schikt was. Tevens moest de archivaris onverwijld de redenen van de weigering aan die
autoriteit rapporteren. Stukken, die enkel van belang konden zijn voor enige tak van
administratie of wel voor bijzondere personen, mochten slechts aan hen, die daartoe
gerechtigd waren, ter inzage worden gegeven. Ook in dat geval diende van elke weige
ring dadelijk rapport te worden uitgebracht48.
Het reglement kreeg dank zij Gachard, die na de Belgische opstand zijn oude chef
L'Ortye als rijksarchivaris opvolgde, verstrekkende gevolgen. Als archivaris van de li
berale modelstaat België gaf Gachard een royale uitwerking aan het archiefreglement
van 1829. Het belgische voorbeeld wekte navolging in andere landen. In Nederland kon
in het midden van de eeuw de briljante Bakhuizen van den Brink dank zij zijn vrienden
Groen van Prinsterer en Thorbecke het Haagse rijksarchief naar Brussels voorbeeld
moderniseren. In de historische archieven ging de ontwikkelde burgerij op zoek naar
het objectieve wezen van staat en stand.
Naschrift
In de tweede helft van de achttiende en in het eerste kwart van de negentiende eeuw
47 VAN MEERENDONK, a.w., blz. 40 e.v.
48 HUBRECHT, a.w., blz. 78, 80.
[449]