geweest van de kanselier Maupeou, als commissielid en rapporteur een grote greep op het financiële beleid van de jonge republiek. De archiefwet van 1794 De illustere Assemblée Nationale Constituante ging op 30 september 1791 uiteen en werd opgevolgd door de Assemblée Nationale Legislative. Op 4 oktober 1791 begaven de twaalf oudste leden van de Législative zich naar het archief, het dépot sacré van de Natie, en vergezelden, begeleid door de boden en door afdelingen van de Garde Natio nale en de Gendarmerie de archivaris, die op een zijden kussen de constitutie in de ver gaderzaal bracht. Een voor een legden de afgevaardigden met luider stem en met de hand op de constitutie de eed af. De archivaris Camus bleef als gardien de l'acte consti tutional ter plaatse en bracht na afloop van de plechtigheid de constitutie begeleid door hetzelfde ceremonieel terug naar het archief33. De na 1791 fel oplaaiende strijd had voor de openbaarheid belangrijke gevolgen; het chaotische idealisme ging met wat wijzigingen in het personeel plaats maken voor een grijpgraag caesarisme. De revolutie is wel in drie delen verdeeld: de strijd om de gelijk heid, tegen de adel eerst en vervolgens tegen de bondgenoot van het begin, de vierde stand; de strijd om het gezag en daarna, onder de Restauratie de strijd om de vrijheid34. De woeste worsteling leidde tot ingrijpende bestuursveranderingen en tot nationalisa ties van kerkelijk en adellijk bezit. Hierdoor kwamen archieven op drift, die, zoals Ca mus schreef, beschermd moesten worden tegen de ignorance révolutionnaire35. Camus had reeds geruime tijd de oprichting overwogen van een dienst naast de Archi ves Nationales voor het beheer van dakloos geraakte archieven. Hij maakte onder scheid tussen enerzijds een authentiek archief, waarvan de registratuur als publiek in strument in rechte geloofd diende te worden behoudens tegenbewijs, en anderzijds een documentatiecentrum, waarvan de stukken telkens op betrouwbaarheid en bewijs kracht moesten worden onderzocht. In een in 1784 gepubliceerde studie had Camus ge schreven: dans les archives proprement dites on ne regoit que des titres, des actes au- thentiques, diplömes, chartes, contrats; au contraire dans les autres dépots on regoit des écrits de tout genre, souvent même des actes n'y sont que par occasion et accidentellement36Het engelse Public Record Office eist in overeenstemming met deze standaard bij archieven nog altijd 'an unblemished line of responsible custodians'37. Archivalia, die onttrokken zijn geweest aan het reguliere beheer, worden niet overgeno men en verwezen naar de handschriftenverzamelingen van bibliotheken of musea. De politieke noodtoestand dwong het franse archiefwezen tot het verlaten van de strikt juridische basis; een nieuwe archiefwet, de wet van 7 messidor an II (25 juni 1794), ont worpen door de afgevaardigde Baudin, een vriend van Camus, belastte de Archives Na tionales met het overnemen, het selecteren en het toegankelijk houden van de admi- 33 Gazette National ou le Moniteur Universe1 oktober 1791 blz. 1160; AUBERT, a.w., blz. 97. 34 CHATEAUBRIAND, Mémoires d'Outre-Tombe XIII 5 35 BORDIER, a.w., blz. 8. 36 A. OUTREY, 'La notion d'archives en France a la fin du XVIIIe siècle', in Revue historique de droit frangais et étranger 1953, blz. 282. 37 H. JENKINSON, A manual of archive administration (Oxford, 1922) blz. 11. [446] nistratief en historisch belangrijke statische archieven38. Het openbaar archief verloor de kritisch-politieke functie, die was vastgelegd in de wet van 1790 en kreeg een historisch-juridische taak. Men kon het beleid achteraf op grond van de stukken bestu deren; het was niet meer mogelijk de beleidsvorming op de voet te volgen. De openbaarheid werd goed geregeld. Artikel 37 van de wet van 1794 bepaalde, dat ie dere burger op vast te stellen tijden in alle openbare archieven inzage en kopie kon vra gen van de stukken, die in het dépöt aanwezig waren. Het waren in de eerste jaren voor namelijk de eigendomsbewijzen, die de aandacht kregen39. De burgers konden zo nodig met behulp van het archief procederen tegen de overheid. De ambtenaar werd aldus hoewel enkel in beginsel, want op termijn geplaatst naast de burger en tot dienstbaar heid en zorgvuldigheid gedwongen. Enige jaren later mopperde een autoritair tegen stander van de wet erover dat artikel 37 het mogelijk maakte, dat ieder zich mengen kon in de geheimen van zijn buren en in de geheimen van de staat en hij pleitte ervoor het ter inzage geven van oude diplomatieke, historische, administratieve en financiële over- heidsbescheiden te beperken. Het publiek zou met ambtelijke voorlichting beter zijn gediend40. De mogelijkheid, die in 1794 geschapen was om het recht op toegang te beperken tot de statische, de historische archieven, voorkwam tezamen met het grote gezag, waarover Camus en zijn opvolger Daunou beschikten, dat de autoritaire reactie in het begin van de negentiende eeuw de klok geheel kon terugdraaien41. Camus stond bekend als een geleer de, moedige, vrome, door en door eerlijke, hard werkende en ongemakkelijke man, die nooit begreep, dat er tussen juist en onjuist een middenkeus kon zijn42. Hij overleed na een indrukwekkende loopbaan als jurist, politicus en publicist in 1804 zonder enig ver mogen na te laten. De terreur en de opkomst van Napoleon hadden hem diep teleur gesteld. Zijn opvolger Daunou was een hooggewaardeerde en invloedrijke geleerde en politicus; in 1799 werd hij genoemd voor de functie van derde consul, een taak, die tenslotte toeviel aan de reeds eerder genoemde Lebrun. Als hoogleraar in de geschiedenis vormde Daunou in de restauratietijd een jonge liberale generatie. Lebrun, nourri dans les maximes du despotisme ministérielhet zijn woorden van Fouché, werkte na 1799 in zijn opeenvolgende functies aan de opbouw van het centrale bestuursapparaat43. Lebrun was gesteld op gezag en geld en erg afkerig van geweld. Wanneer het er op aan kwam week alles voor deze afkeer. Als gouverneur-generaal van de Hollandse departementen wist Lebrun, die geboeid was door de sociale en economische mogelijkheden van zijn tijd, zich verwant aan de kringen in en rond de in 1784 opgerichte Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. 38 BORDIER, a.w., blz. 5 e.v. 39 Manuel d'archivistique (Parijs, 1970) blz. 39. 40 H. J. VAN MEERENDONK en A. E. M. RIBBERINK, 'De oorsprong van de openbaarheid', in Rijks archief schoot, verslag en bijdragen 1970-1971 (Utrecht, 1972) blz. 41Algemeen Rijks archief, archief Van Ewijck inv.nr. 7 Observations sur leplan et la publication de l'ouvrage de monsr Gachard. 41 BORDIER, a.w., blz. 14, 15, 16, 23. 42 CAMUS, a.w., blz. IV-VIII, herdenking door de prefect van Parijs. 43 L. LAISNEY, 'Charles-Francois Lebrun (1739-1824)', in Revue du département de la Manche 15 (1973) blz. 105, 108, 153. [447]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 128