stukken genoemd wordt, was over de daad van Van Motzfeldt zeer furieus en hij zegde de timmerman alle steun toe. Diezelfde decembermaand bracht hij de kwestie in de collegevergadering, omdat het consentrecht van Rijnland in het geding was, terwijl hij de advocaten van Rijnland, Mierboom, Coetenburgh en Van der Goes opdracht gaf al le nodige stappen te doen. Een vette kluif voor de heren, zoals wij uit hun declaraties over 1684 en latere jaren zien15. De slagbomen werden niet direct afgebroken en de eerste deurwaarder van de Hoge Raad, Johan Brul (een passende naam voor die functionaris) daagde de 29e december 1684 Symon Janse Rietbroeck de 2e januari 1685 voorde Hoge Raad. Hij verscheen om 9 uur des ochtends in eigen persoon, geassisteerd door de bovengenoemde advocaten, die tegenover procureur Vijfhuijsen en de advocaten Pieter Schaap en Cornelis de la Porte als vertegenwoordigers van Van Motzfeldt kwamen te staan. Schriftelijke verto gen werden uitgewisseld en de zaak verdaagd tot februari. Baron van Wassenaer Dui venvoorde had in overleg met zijn advocaten besloten aanvankelijk aan de eis tot resta- blissement te voldoen, en de timmerman, die nimmer zijn opdrachtgever noemde, werd aldus geïnstrueerd. De 9e februari 1685 rapporteerde de deurw'aarder dat Rietbroeck de slagbomen had weggenomen en de palen ter syde op de weg nedergelijt. Wel had Mier boom een bericht destructijff aan de Hoge Raad overgelegd, waarbij gesteld werd, dat de timmerman niet gehouden is zijn opdrachtgevers te vragen of zij recht hebben op drachten te geven. Hij werkte in daghuur en als Van Motzfeldt hem in daghuur zou op dragen de bovengenoemde slagbomen te verwijderen of te verplaatsen, dan zou hij dat doen. De advocaat voegde er min of meer dreigend aan toe, dat mede den impetrant (Van Motzfeldt) niet onbekent is in wiens daghuyr ofte op wiens bestedinge hij gedaag de (Rietbroeck) die slachboomen gestelt heeft. Dit was al een vingerwijzing dat hierme de het conflict niet getermineerd was, maar nu aan het herstel van de oude toestand vol daan was, was de kwestie voor de Hoge Raad ten einde, terwijl de timmerman niet meer in de juridische klem zat. De 28e maart 1685 overleed Everdina Anthonia Sloet te Dietz,. waarna Ter Lips vererf de op haar dertienjarige dochter Amalia van Motzfeldt. Haar vader vertegenwoordigde haar zolang zij nog minderjarig was, en zo was hij voortaan partij ten haren behoeve. Zij werd op 8 februari 1686 met de ridderhofstad Ter Lips beleend16. Van Motzfeldt zou er spoedig achterkomen, dat de heer van Duivenvoorde hem zijn'impertinent' gedrag op zijn grondgebied van de heerlijkheid van Voorschoten zou inpeperen. Als dijkgraaf had de heer van Duivenvoorde het hoogheemraadschap van Rijnland achter zich en daarvan maakte hij gebruik. Dijkgraaf en hoogheemraden wa ren het er in hun vergadering van 19 februari 1685 over eens dat hun recht tot het ver strekken van vergunningen en de geldigheid daarvan in het geding was en in maart van dat jaar wendden zij zich tot het Hof van Holland ter verkrijging van een mandement van arrest en maintenu, in dit geval handhaving van hun recht om consenten te verlenen en in de werking daarvan niet te worden gestoord. Die consenten, zolang zij niet waren ingetrokken ofte anders bij provocatie door een hoger regter te niet gedaan ofte gecor- 15 Oud archief Rijnland. Inv. nr. 9718, rekening over 1684 en bijlagen inv. nr. 10091. 16 ARA, Archief van de Leenkamer van Holland. Inv. nr. 161 fol. 37 v., 38 r. en v. (8 februari 1686). [436] rigeerdt altoos sijn geobedieert ende haer effect hebben gesorteerd sonder dat imandt het effect van soedanige gegeven ofte gedecreteerde consenten onder pretext van eenige possessie vel quasi heeft vermogen te verhinderen, te vernietigen ofte wech te nemen. Het consent tot het oprichten van slagbomen op de Achterweg was in 1665 verleend aar wijlen de heer van Duivenvoorde als heer van Voorschoten en dat consent was de ge daagde bekend. Desniettegenstaande heeft hij onder voorwendsel van de Hoge Raad gelijk gekregen in de zaak tegen Symon Janse Rietbroeck. Rijnland wenste in zijn con sentrecht te worden gehandhaafd. Johan van Motzfeldt moest worden verboden zich te verzetten tegen herstel van de oude toestand, namelijk het bestaan van slagbomen op de Achterweg, een situatie die Van Motzfeldt welbewust verzwegen had. Rijnland ver zocht voorts aan het Hof op de onroerende goederen van Van Motzfeldt en de eventue le erfgenamen beslag te laten leggen indien deze tegen Rijnlands recht oppositie bleef voeren of niet voor het Hof verscheen17. De 28e maart 1685 vaardigde het Hof van Holland een mandement van arrest en main tenu tegen Van Motzfeldt uit in de bewoordingen zoals Rijnland had gesteld. De deur waarder ging op zoek naar de gedaagde, maar in verband met het overlijden van diens vrouw was deze in Duitsland. De 29e augustus legde de deurwaarder beslag op het huis Ter Lips om Van Motzfeldt te dwingen zich te melden en aan het mandement te vol doen. Daarna begaf de deurwaarder zich naar de stad Naarden sijnde de uijterste palen naer gelegen de residentie plaets van den voorn. Johan Moesvelt ende hebbe aldaer op den 30 dito bij openbare edicte ende kiockgeslagh van de peuije van den stadthuijse denzelven Moesvelt gedachvaert. Toen de deurwaarder daarna weer in Den Haag kwam vernam hij dat Van Motzfeldt in die plaats was. Hij vond hem de le september in een huis buiten Voorburg, genaamd Overwijck van een zekere capiteyn Martijn, waar hij hem 's middags het mandement van het Hof overhandigde. Van Motzfeldt diende de 17e september zelf voor het Hof te verschijnen of gemachtigden te zenden. De ge daagde werd tevens in kennis gesteld van het arrest. Van Motzfeldt weigerde de stukken te accepteren en zei: t'en raeckt mij niet seggende verders dat hij mij (deurwaarder) soude raden van daer te vertrecken. Daarna probeerde de procureur van Van Motzfeldt tevergeefs de vroegere eis nogmaals bij de Hoge Raad tot gelding te brengen, maar dat was verloren moeite. Intussen verscheen de gedaagde niet en liet ook verder niets van zich horen, waarna het Hof van Holland de 30e oktober een acte van default deed uitgaan, een vaststelling dat de gedaagde niet was verschenen waarbij Rijnland een nieuw mandement verkreeg en de gedaagde nogmaals werd opgeroepen om binnen acht dagen te verschijnen. Procu reur Vijtnuijsen verscheen tenslotte voor het Hof en trachtte met allerlei rechtsmidde len de zaak te vertragen. Rijnland persisteerde bij zijn recht om consent te verstrekken tot afsluiting van de Achterweg en re- en dupliek werden nogmaals gewisseld. Van Motzfeldt bleef intussen weigeren om te verschijnen. Daarop verleende het Hof de 16e mei 1686 mandement van gijzeling en apprehentie, waarbij Johan van Motzfeldt gelast werd in de voorpoorte van den Hove de gevangenpoort te Den Haag zich in gijze- 17 Oud archief Rijnland. Inv. nr. 26 fol. 34 r.-35 v., Register van resolutiën van dijkgraaf en hoogheemraden en van dijkgraaf, hoogheemraden en hoofdingelanden 1683-1701. [437]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 123