Tussen Ter Lips en Duivenvoorde Een verkeersconflict G. 't Hart Het hiernavolgende verhaal speelt in het dorp Voorschoten, dat in de 17e eeuw een agrarische plattelandsgemeente was, en dat minder woningen telde, dan men thans in het centrum van het huidige dorp aantreft. Voorzover men toen van verkeer kon spre ken, kon zich dat oudtijds slechts langs één weg voortbewegen, en wel langs de weg, die zich ongeveer van zuid naar noord uitstrekte, namelijk van Rijswijk en Voorburg af naar Leiden en Haarlem. Het was een zeer oude weg, die de oude duinrug volgde waarop het dorp gebouwd was, en die binnen de dorpsbebouwing zich onderscheidde door zijn breedte en zijn lommerrijke bomenrij. Op die weg, die terplaatse thans de Voorstraat genoemd wordt, kan men nu nog van die beplanting genieten, die met grote inspanning in stand wordt gehouden. Ten westen van de aan die weg gelegen woningen liep toenmaals een begaanbaar en berijdbaar zandpad, waarop schuren, erven en stal len van de bewoners van de Voorstraat uitkwamen en dat door dorpsgenoten en pas santen gebruikt werd. Het werd de Achterweg genoemd. Het was dit zandpad, waar over omstreeks 1684 tweedracht ontstond; een steeds hoger lopende twist, die met alle juridische middelen werd uitgevochten en tot processen in allerhoogste instantie aanlei ding gaf. De kern van de zaak was de beantwoording van de vraag 'wel of geen rijver- keer op de Achterweg'. Dit probleem is zelfs onder de geheel andere verhoudingen van de huidige tijd nog actueel. Deze opmerking zal voor ingewijden duidelijk zijn, als wij vermelden, dat de huidige Schoolstraat ligt op lijn van die oude Achterweg. De partijen De lieden, die in het conflict de direct betrokkenen waren, genoten groot aanzien. Zij waren zeker niet de eersten de besten. Allereerst ontmoeten wij dan de vrijheer van Voorschoten, Arent, Baron van Wassenaer Duivenvoorde (1610-1681) heer van Dui venvoorde, die van 1656-1675 hoogheemraad van Rijnland was. Na hem treedt diens zoon Jacob, Baron van Wassenaer Duivenvoorde (1649-1707) op de voorgrond. Hij was van 1679-1707 dijkgraaf van Rijnland1. De genoemden waren heren van Voorscho ten en konden het bestaan van de dorpsgemeenschap naar hun hand zetten. Hun in- 1 S. J. FOCKEMA ANDREAE, Het Hoogheemraadschap van Rijnland; zijn recht en zijn bestuur van den vroegsten tijd tot 1857. Leiden, 1934 en E. A. CANNEMAN en L. J. VAN DER KLOOSTER, De geschiedenis van het kasteel Duivenvoorde en zijn bewoners. 's-Gravenhage, 1967. vloed en relaties verschaften hun een vrijwel onaantastbare positie binnen en ook bui ten het gewest Holland. Zij bewoonden doorgaans het kasteel Duivenvoorde. Hun veel minder bekende tegenpartij was heer Johan van Motzfeldt, heer van Zeg waard, Palensteyn en van Ter Lips, dat wil zeggen de woning ende hofstede die ook be kend stond als het kasteel Wijngaerden, liggende benoorden de kerk van Voorschoten. Wie heden ten dage de Wijngaardenlaan betreedt, zal zich moeilijk kunnen voorstellen, dat deze weg eertijds de oprijlaan was van het kasteel, dat aan de noordzijde van die weg lag, dicht bij de Voorwatering. Het overigens kleine kasteel werd omstreeks 1745 afgebroken en geen spoor is er van overgebleven. Deze Van Motzfeldt had door huwe lijk met Jkvr. Everdina Anthonia Sloet het huis Ter Lips verworven. Daarom trad hij rechtens op als gemachtigde van zijn vrouw en na haar dood in 1685 namens zijn doch ter Amelia van Motzfeldt. Natuurlijk dringt zich de vraag aan ons op wie die Johan van Motzfeldt was, die, zoals wij zullen zien, zulk een hoge toon tegen de heer van Voor schoten durfde aan te slaan. Een korte excurs over Ter Lips of Wijngaerden en het echtpaar Van Motzfeldt-Sloet is daartoe noodzakelijk, temeer daar vermeende rechten van de eventuele eigenaars van Ter Lips of Wijngaerden in het geding waren. Johan van Motzfeldt was een telg uit een Kleefs regeringsgeslacht, dat tot de lage adel behoorde. Hij werd op 13 april 1634 te Kleef geboren waar zijn vader, eveneens Johan genaamd, carrière had gemaakt aan het hof van de keurvorst van Brandenburg. Als diens gezant vertoefde Johan in het tweede kwart van de 17e eeuw nogal eens in Den Haag, waar hij rondom 1650 werd betrokken bij de partijschappen, die verband hiel den met de opvoeding van de jonge prins van Oranje, de latere Willem III. De strijd speelde zich af tussen Amalia van Solms, de grootmoeder van de peuter, en diens moe der Maria Stuart. De keurvorst van Brandenburg liet zich krachtens verwantschap evenmin onbetuigd en zond zijn Hoffrat Johan van Motzfeldt als adviseur van prinses Amalia naar Den Haag. Weldra werd deze functie zijn enige en hij staat dan ook te boek als raet en later thesaurier van haere hoocheyt de princesse douagière d'Orange. Het kostte blijkbaar geen moeite zijn zoon Johan in hetzelfde ambt te doen opvolgen, nadat vader Johan in 1666 was overleden2. Beiden waren bevriend met Constantijn Huygens zoals uit diens correspondentie blijkt3. Spoedig stond de jonge Johan van Motzfeldt in nog groter gunst bij prinses Amalia, dan zijn vader genoten had. Hij woonde in Den Haag, waar hij naast zijn dienst in het Huis Ten Bosch leefde als een bemiddeld edelman met invloedrijke relaties. Hij vond een goede partij onder de dochteren des lands, die wel zes jaar ouder was dan de bruidegom, maar ook nog het een en ander ten huwelijk meebracht, waaronder het huis Ter Lips onder Voorschoten. Haar naam was Jkvr. Everdina Anthonia Sloet. Zij sloten 6 november 1670 een huwe lijkscontract, waarbij gemeenschap van winst en verlies werd vastgesteld, waarvan ie der voor de helft verantwoordelijk was4. Als wij weten, dat het huis Ter Lips sedert 2 Notarieel archief 's-Gravenhage. Inv. nr. 277fol. 228 r. en v. en nr. 278, fol. 470 r. en v. (ac- ten 14 mei/3 juni 1665 en 17 november 1666). 3 De Briefwisseling van Constantijn Huygens (1608-1687). Uitg. door J. A. WORP, 6 delen, s- Gravenhage, 1911-1917. Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote Serie nrs. 15, 19, 21, 24, 28 en 32. 4 Notarieel archief 's-Gravenhage. Inv. nr. 228, fol. 173, d.d. 6 november 1670. [430] [431]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 120