worden, al komt nergens tot uiting dat dit met voorafgaande goedkeuring van de sche
penen gebeurde. In ieder geval moeten deze composities wél achteraf door hen goedge
keurd zijn, want ze staan gewoon in de rekening vermeld. Voor het overige komt de
compositiepraktijk in Amsterdam echter aardig overeen met de stelregel dat alleen boe-
testraffehjke of civiele zaken op eigen gezag door de officieren afgemaakt mochten
worden. Veel andere dan boetestraffelijke zaken werden er in Amsterdam trouwens
niet gecomposeerd!
Ter afsluiting van deze paragraaf wil ik hieruit nog enige mijns inziens belangrijke pun
ten naar voren halen. Allereerst bleken de composities, die op enigerlei wijze ter kennis
van de schepenen moeten zijn gekomen, weinig minder op te brengen dan de composi
ties buiten de rechter. In de tweede plaats zagen we dat composities of die nu met of
zonder kennis van de rechter plaats hadden niet per se meer hoefden op te brengen
dan boetestraffen. De boeten, opgelegd wegens sluikerij, waren zeer hoog en konden
gemakkelijk ingevorderd worden; dit kwam omdat de veroordeelden gevangen zaten
Daarentegen brachten de composities over geweldsdelicten en overtredingen tegen de
openbare orde en het openbaar gezag, zowel absoluut als relatief, weer meer op dan de
boetestraffen. Verder bleek de hoofdofficier minder dan 30 procent van de totale boe
tesom ontvangen te hebben. Dat hij op dit punt zijn ontvangsten niet erg consciëntieus
verantwoord zou hebben, leek onwaarschijnlijk. Waarom zou hij anders zoveel heime
lijke composities, waarbij het om veel hogere bedragen ging, wél opgegeven hebben9
Deze redenering leidde tot de gedachte dat de hoofdofficier persoonlijk vooral geïnte
resseerd was in de vervolging van fiscale delicten. Kleine (schoutrol) zaken was hij wel
iswaar ambtshalve verplicht te vervolgen, maar noch aan de boete-invordering noch
aan het composeren van dit soort zaken liet hij zich veel gelegen liggen. Dat de officier
met alles uit zijn ambt haalde, wat er in zat, bleek ook anderszins: hoewel de boe
testraffen voor sluikerij veel meer opbrachten dan de composities, schikte hij toch vele
van dergelijke zaken. Opmerkelijk was verder het geringe aantal zedendelicten waar
over gecomposeerd werd. Het zou verder uitgezocht moeten worden, maar waarschijn
lijk is dat er in de tweede helft van de achttiende eeuw minder gecomposeerd werd over
overspel dan in de eerste helft van die eeuw. Tenslotte werd vastgesteld dat zware of cri
minele zaken slechts acht maal geschikt werden (N= 152). Hierbij zijn dan niet de even
eens in de confessieboeken voorkomende, maar met een boete bestrafte fiscale delicten
gerekend.
III
Zelfs als de ontvangstboeken of de rekeningen van de officieren bewaard zijn
gebleven44, kan een onderzoek in de oud-rechterlijke archieven niet het volle licht op de
praktijk van het compositiestelsel werpen. Dit komt voor een deel door de summiere
notulering van het ter zitting verhandelde: over het composeren is niet meer opgetekend
Zo zijn in Delft, Den Haag en Rotterdam de rekeningen verloren gegaan. Op drie rekeningen
na is hetzelfde gebeurd met de bij de Rekenkamer ter Auditie ingekomen criminele rekenin
gen; zie hiervoor de inleiding van JSMIT op zijn Inventaris van het archief van de Rekenka
mer ter Auditie. 's-Gravenhage, 1946.
[424]
dan dat het plaats gevonden heeft. Zo goed als niets worden we gewaar van de wijze,
waarop de compositie tussen officier en verdachte tot stand kwam. Hoogstens is aange-
tekend dat de zaak composibel verklaard is door schepenen. Belangrijker dan de ge
brekkige notulering is echter dat vele composities om redenen, die al eerder uit de doe
ken zijn gedaan, helemaal niet geregistreerd zijn. Dank zij het feit dat artikel 7 van de
instructie aan het Hof van Holland geen dode letter is gebleven, kunnen we echter iets
meer te weten komen over enkele andere kanten van het compositiestelsel. Aan het Hof
was het algemeen toezicht op de baljuwen en andere officieren opgedragen. Het Hof
heeft deze taak niet verwaarloosd en het is daarom dat er in de zeventiende en achttien
de eeuw talloze officieren en justitiedienaren zijn vervolgd, die zich aan ambtsmisbruik
schuldig gemaakt hadden.
Lodewijk van Alteren, heer van Jaarsveld, van 1640 tot 1656 baljuw van Kennemer-
land, is één van de officieren geweest wegens wie een proces wegens ambtsmisbruik is
gevoerd. In 1656 en 1657 werd door commissarissen van het Hof een onderzoek naar
zijn ambtsuitoefening en levenswandel ingesteld, waarbij aan het licht kwam dat hij
zich behalve aan overspel ook aan ambtsdelicten als rechtsweigering, illegale gevangen
neming en vrijlating, verduistering van openbare middelen, mishandeling en onregel
matigheden bij de benoeming en beschrijving van de leenmannen schuldig gemaakt
had45. Verder werden ongeveer 40 gevallen van onbillijk composeren verzameld. Hier
onder zijn gemakshalve ook de recognities meegerekend, die de rooms-katholieke ge
meenten in Kennemerland jaarlijks aan de baljuw moesten betalen om ongestoord hun
kerkdiensten te kunnen houden. Tezamen bedroegen deze contributies jaarlijks onge
veer/3500,—. Echte composities waren het echter niet: eerder zijn de recognities te be
schouwen als een soort smeergeld, waarmee de pausgezinden zich van de protectie van
de baljuw verzekerden46.
Interessanter voor ons is dat de baljuw gecomposeerd heeft over zaken, die, afgaande
op de strafrechtspraktijk in Wassenaar en Amsterdam, niet composibel waren. Zo
heeft de baljuw viermaal gecomposeerd over verwondingen met een dodelijke afloop.
Uit de getuigenverklaringen kan men enigszins de totstandkoming van een compositie
reconstrueren. De hier als eerste te behandelen zaak laat tevens zien hoe op het platte
land de verhoudingen tussen officier en rechters lagen. Wat was het geval? Een buren
ruzie in Aalsmeer was nogal fataal afgelopen. Een zekere Trijn Taey had haar buur
vrouw zo'n geduchte klap met een aarden oliekan op de linkerslaap toegediend, dat de
ze dezelfde avond nog sprakeloos geworden was en twee dagen na het ongeval overleed.
Geheel volgens de regels liet de baljuw in tegenwoordigheid van een leenman en de se
cretaris van Kennemerland het lijk door twee barbiers schouwen. Enig uitwendig letsel
konden dezen niet constateren. Met deze bevinding nam de baljuw genoegen, de leen
man echter niet; de laatste wilde de schedel van de overledene laten openen om zo iets
meer over de exacte doodsoorzaak te weten te komen. Van Alteren wilde hier echter
45 ARA, Archief Hof van Holland, inv. nrs. 5255 (port. A, nrs. 7 en 14), 5256 (port B, nr. 30) en
5257 (port. C, nr. 31). Voor de schorsing van Van Alteren, zie: resolutie Staten van Holland
15 januari 1657.
46 Zie hierover L. J. ROGIER, Geschiedenis van het Katholicisme in Noord-Nederland in de 16e
en de 17e eeuw, deel I (Amsterdam, 1945) blz. 460-473.
[425]