de rust van zijn huisgezin niet gestoord te zien2*. Maar ook een rijk koopman en regent van een liefdadigheidsinstelling in Delft betaalde de officier om de zaak niet voor de rechter te laten komen maar liefst een honderdvoud van het bedrag, waarmee hij de stad had opgelicht cum furtum non possit cadere in honestum virum25. II Enkele leden van de werkgroep strafrechtsgeschiedenis hebben voor de achttiende eeuw de strafrechtspraktijk en criminaliteit in enkele rechtskringen binnen en buiten het ge west Holland onderzocht. Bij dit onderzoek hebben zij ook de afdoening van strafza ken buiten proces betrokken. Het onderzoek naar de strafrechtspraktijk in de hoge heerlijkheid Wassenaar-Zuidwijk leverde de interessantste resultaten op26. In het rech terlijk archief werd een door de baljuw bijgehouden dagboek van ontvangen boeten aangetroffen, dat de periode van 1711 tot 1760 beslaat. Hierin is ook de wijze van af doening aangetekend. Vergelijking van dit ontvangstboek met de criminele sententie boeken en criminele papieren bracht aan het licht, dat er in 50 jaar bijna evenveel delic ten door de rechter bestraft als door de officier gecomposeerd waren (N 99, resp. N 88). Zedendelicten en diefstal werden nooit, fiscale delicten daarentegen uitsluitend gecomposeerd. Geweldsdelicten en openbare orde delicten werden in ongeveer gelijke mate door de bank van welgeboren mannen gevonnist als door de baljuw afgemaakt. Voor de geweldsdelicten waren de percentages respectievelijk 51 en 46, voor de openba re orde delicten respectievelijk 36 en 42. Straatschenderij- en geweldsdelicten werden bijna zonder uitzondering met tussenspraak van welgeboren mannen gecomposeerd. Dit was zeker het geval wanneer het om ernstige verwondingen ging. Daarnaast werd ook enkele malen de goedkeuring van de heer van Wassenaar en eenmaal die van een schepen-commissaris ingewonnen. Overtredingen van diverse plaatselijke keuren en im postdelicten composeerde de baljuw soms op eigen gezag. Voor Wassenaar-Zuidwijk weten we dus dat bijna de helft van de tussen 1711 en 1760 geregistreerde strafzaken gecomposeerd werd. Wat wij echter niet gewaar worden, is hoeveel meer of minder deze composities de baljuw opleverden dan de door de rechter opgelegde boetestraffen. Een andere vraag was hoe de opbrengsten uit composities, waarvan de schepenen op een of andere manier op de hoogte moesten zijn, zich verhiel den tot de opbrengsten uit composities die buiten de rechter tot stand kwamen. Of de officier zich hierbij nu werkelijk door een maximaal winststreven liet leiden, was een derde punt van onderzoek. Om over deze kwesties iets meer te weten te komen heb ik de strafzaken, die in 1760 voor de schepenbank van Amsterdam dienden of door de 24 J. TH. DE SMIDT en A. H. HUUSSEN JR., Nederlandse codificatie sinds 1798, deel I: stuk ken van algemene aard, de gedrukte ontwerpen van 1804 en hun voorgeschiedenis (verzameld door H. Aa) (Utrecht, 1968) blz. 106 (Werken der Vereeniging tot uitgaaf der bronnen van het Oud-Vaderlandsche Recht, derde reeks, nr. 22). 25 ARA, Archief Hoge Raad, inv. nr. 659. 26 Zie het hierboven in noot 19 aangehaalde verslag, blz. 36-44. In het gemeentearchief van Zie- rikzee werd eveneens een compositieregister aangetroffen. Hierin kwamen ongeveer dezelfde zaken voor als in de boetestraffelijke rol. [418] hoofdofficier Mr. Willem Huyghens buiten de rechtbank afgedaan werden, nader onderzocht27. Voor een onderzoek naar de profijtelijkheid van het composeren door de hoofdofficier van Amsterdam komt een aantal series uit het rechterlijk archief in aanmerking. Cen traal stonden de rekeningen van de hoofdofficier (1759-1761), omdat hierin de ont vangsten van boeten en composities verantwoord moesten worden28. Deze rekeningen heb ik vergeleken met gegevens ontleend aan de schoutrol, de impostrol en het confessieboek29. Ter schoutrol werden die verdachten gedagvaard, die een overtreding ('breuken en mesusen') begaan hadden en derhalve niet aan den lijve strafbaar waren30. Tijdens het proces bleven zij op vrije voeten. Zo zij al veroordeeld werden, kregen zij een lichte of civiele (boete)straf31. De procedure was extraordinair, zodat hoger beroep tegen een vonnis uitgesloten was. Herziening van het vonnis was echter wel mogelijk; de zaak verhuisde dan naar de ordinaris rol. Geheel volgens de civiele procedure verliep echter de berechting van de op de impostrol geplaatste fiscale delicten. Verdachte en hoofdofficier werden ter terechtzitting vertegenwoordigd door een procureur. Fiscale delicten treft men ook in de confessieboeken aan, maar alleen wanneer het om gevallen van sluikerij de ernstigste vorm van belastingontduiking gaat. De in deze boeken voorkomende aangeklaagden hebben een zwaar of crimineel feit gepleegd, zitten der halve in hechtenis en worden met uitzondering van één categorie nooit tot een boe- testraf veroordeeld. Vergelijking van de rekening met de criminele rollen is niet alleen noodzakelijk om het aantal composities van voor de rechtbank dienende zaken (dit geldt met name voor de zaken op de schoutrol) en de hoogte van de daarmee gemoeide bedragen te kunnen vaststellen, maar ook om te kunnen bepalen welke ontvangstposten nu precies de boe ten dan wel de composities betreffen. Dit is namelijk lang niet altijd duidelijk. Tenslot te kan men, als men tenminste enige waarde hecht aan de opgaven van de hoofdoffi cier, de ontvangsten vergelijken met de opgelegde boeten en de afgesproken composi ties. In 1760 zijn er in totaal ongeveer 355 strafzaken voor de schepenbank gekomen. Hoe veel van deze rechtszaken alsnog afgemaakt zijn, is niet gemakkelijk te zeggen. Nog lastiger is het om het aandeel van de rechter vast te stellen. Het confessieboek levert de minste problemen op. Twee geweldsdelicten worden met kennis van alle schepenen af gedaan. Eén zaak wordt pas composibel verklaard nadat aan de benadeelde genoegdoe ning gegeven is. Minder gemakkelijk is het om het aantal in de schoutrol gecomposeer- 27 Zaken die voor 1 januari 1760 in behandeling genomen maar in 1760 afgehandeld zijn, heb ik hierbij buiten beschouwing gelaten. Zaken die in 1760 aangespannen maar in 1761 of 1762 af gehandeld zijn, heb ik daarentegen wel opgenomen. Aan de Heer S. Faber dank ik de medede ling, dat de rechterlijke archieven van Amsterdam voor 1811 voldoende mogelijkheden boden voor een onderzoek naar het composeren. 28 Gemeentearchief van Amsterdam (GAA), Rechterlijk archief voor 1811, inv. nrs. 73, 74 en 75. 29 GAA, archief als boven, inv. nrs. 235 en 236; 2107; 418 en 419. 30 Voor een uitzondering op deze regel, zie: S. FABER, 'Strafrechtspleging en criminaliteit te Amsterdam in de achttiende eeuw', in Holland 8 (1976) blz. 110. 31 Zie HANS BONTEMANTEL, a.w., deel I, blz. 58. [419]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 114