duim kunnen verliezen3. Intimidatie met lijfstraffen of pijniging was in de ogen van de heren van het Hof van Holland daarom zo uit den boze omdat zulks alleen toegestaan was als het om criminele zaken ging. En dit soort zaken mocht nooit buiten de rechter gecomposeerd worden4. Een garantie tegen zulke intimidatie en willekeur van de kant van de officier bood niet alleen de inkennisstelling van de rechter, maar ook de inter ventie van rechtsgeleerden ten behoeve van de verdachte: nee auctoritate judicio, sed interventu aliorum. Er was dan niet onder vier ogen gecomposeerd5. Afgezien van de ernst van het delict was dus de vrijwilligheid van de verdachte bij het composeren van groot belang bij de afweging van de rechtmatigheid en billijkheid van het strafrechtelijk schikken. Behalve dat het composeren aanleiding gaf tot knevelarij van bang aangelegde maar vaak onschuldige lieden, werkte het volgens de gedachtengang van de tijdgenoot ook nog misdaadbevorderend. Allerlei misdrijven werden daarom zo schaamteloos ge pleegd, omdat deze toch wel afgekocht konden worden. Bang voor een publiekelijk uit gevoerde lijfstraf of een smet op hun reputatie hoefden de daders dus niet te zijn. Op grond van deze laatste overweging hebben de Staten van Holland in 1677 het compose ren van overspel verboden. De resolutie bleef echter niet lang van kracht want op 29 juli 1679 werd het composeren dienaangaande alweer vrijgegeven6. Volgens een memorie van de procureur-generaal uit 1783 moest het composeren van overspel wel met het no dige voorbehoud gebeuren. Alleen wanneer de bewijsvoering moeilijk was en de offi cieren op goede gronden konden aannemen dat de rechters voornemens waren de aan geklaagde op 'evidente bewijzen' te veroordelen, was composeren toegestaan. De offi cieren hadden dan immers alle reden bekommert te wezen haar selven in kostelijke en fameuse processen in te wikkelen1 In 1570 waren de wetgevers van de landvoogd Alva radicaler te werk gegaan. Bij artikel 13 van de criminele ordonnantie was het composeren van misdrijven geheel en al verbo den. Alle delicten dienden voortaan ter kennis van de rechters gebracht te worden; zij waren het die de boetestraffen moesten vaststellen en niet de officieren die partij waren8. Het zelfde gold blijkens het antwoord van Alva op de door de Staten van Over ijssel ingebrachte bezwaren tegen de uitvaardiging van de ordonnantie ook voor lichte misbruiken die met een geldboete bestraft werden9. Iets anders is of dit artikel ook be trekking had op het composeren van overtredingen van plaatselijke politieverordenin gen. 3- Algemeen Rijksarchief (ARA), Archief Hof van Holland, inv. nr. 5488, port. A, nr. 4. 4- Zie ook: Archief Hof van Holland, inv. nrs. 5486 (nr. 36) en 5665, fol. 189v.-203. 5 ARA, Archief Hoge Raad, inv. nr. 659. 6 Groot Placaet-Boeck (verder afgekort als GPB) III, blz. 507 en VII, blz. 960-61. 1 ARA, Archief Hof van Holland, inv. nr. 5522, port A, nr. 7. 8 GPB II, blz. 1007 e.v.; zie ook: J. VAN ROMPAEY, 'Het compositierecht in Vlaanderen van de veertiende tot de achttiende eeuw', in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 29 (1961) blz. 43-79. 9 J. NANINGA UITTERDIJK, 'De invoering van de criminele ordonnantiën van Koning Phi lips in Overijssel, 15^9-en 1570', in Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel 8 (Zwolle, 1886) blz. 314-361. [414] Zo men wil kan men het algehele compositieverbod van 1570 als een logische afsluiting zien van een onder Karei V ingezette tendens naar inperking van het aantal composibele misdrijven en een scherper toezicht van de hoven op het composeren door plaatselijke officieren10. Krachtens artikel 9 van de instructie van 1531 aan het Hof van Holland en Zeeland was een aantal halsmisdrijven (waaronder doodslag met voorbedachte rade, valse getuigenis, valsemunterij, verkrachting) uitdrukkelijk van compositie uitgesloten. Een ordonnantie uit 1544 bepaalde dat slechts met voorkennis van de hoven lichte of simpele doodslagen gecomposeerd mochten worden11. In een octrooi, op 18 maart 1563 aan Amsterdam verleend, werd het de officier verboden criminele zaken, waar men lijf of lit aan verbeuren kon, te composeren anders dan met voorkennis en advies van het Hof en de Rekenkamer. Anders dan men misschien op grond van de instructie aan het Hof verwachten zou, bleven dus eigenlijk alle zware delicten met goedkeuring van hogerhand composibel12. Het algemeen compositieverbod van 1570 is hier te lande nooit serieus genomen. Uit tal van ordonnanties en instructies blijkt dat het composeren bij de wet toegestaan bleef. De desbetreffende plakkaten hier nog eens op een rijtje zetten heeft weinig zin; voor een begrip van het compositiestelsel, zoals het in de praktijk functioneerde (en daar gaat het in de eerste plaats om), is het nuttiger enkele toepasselijke bijzonderheden uit de vaderlandse rechtsgeschiedenis in herinnering te brengen. In de oud-vaderlandse rechtstheorie en rechtspraktijk ziet men voortdurend een on derscheid maken tussen rechtspleging in civiele en die in criminele zaken. Dit onder scheid kan toen en nu enige verwarring opleveren omdat men gewoon was aan beide vormen van rechtspraak een ruime en een enge betekenis te geven. In de eerste be tekenis rekende men dan tot de civiele zaken al die strafbare feiten, die buiten de inte ressesfeer van de landsoverheid vielen: de landsplakkaten regelden dit soort zaken van huishoudelijke aard niet. De wetgeving over en de berechting van deze civiele zaken was voorbehouden aan die organen die de lage jurisdictie bezaten. Daarentegen waren de hoge vierscharen de banken van leenmannen of welgeborenen op het platteland, de schepenbanken in de steden bevoegd tot het berechten van halsmisdrijven en andere ernstige delicten, waarop een lijfstraf of een hoge boete stond. De hieruit voort vloeiende baten werden criminele boeten genoemd; de uit de uitoefening van de lage ju risdictie voortvloeiende baten noemde men dus civiele boeten. In de enge betekenis van het woord werd een criminele zaak gelijkgesteld met een lijfstraffelijke zaak. Volgens de opvatting van Mr. Guilliam van der Meersch, van 1795 tot 1811 procureur-fiscaal en procureur-generaal bij het Hof van Holland, werd een ci viele zaak daarentegen bestraft met verbanning, infaamverklaring, ambtsontzetting of 10 Zie ook: J. VAN ROMPAEY, a.w., passim. 11 GPB II, blz. 703 en GPB I, blz. 321. 12 Handvesten der stad Amstelredam, deel I (Amsterdam, 1748) blz. 101-102; onder de zeventien gespecificeerde 'zware zaken' komen ook de tien in de instructie aan het Hof (1531) vermelde delicten voor. [415]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 112