praktijk12. Sedertdien scheen het Vertoog verloren gegaan: Van Houts biografen Prin sen (1907) en De Pater (1946) constateren het met spijt13. Toen ik 12 jaar geleden bezig was met een systematisch onderzoek van het Leidse secre tariearchief, op zoek naar gegevens met betrekking tot openbare registers, vond ik het verloren gewaande stuk van Jan van Hout zelfs in twee overleveringen14. In het se cretariearchief 1575-185115 bevindt zich een stuk van 15 foliovellen in de hand van Jan van Hout, getiteld Vertooch mynen E. heeren van de gerechte deser stadt Leyden over gegeven bij Jan van Hout, secretarys. Verder bevindt zich in de merkwaardige collectie 'Miscellanea F. van Mieris e.a.' een stuk van bijna gelijke inhoud16, hoogstwaarschijn lijk van de hand van Van Mieris zelf. Het opschrift is, op enkele spelfouten na, gelijk aan het door Schotel meegedeelde; de woorden bevattende kortlijk zijn bedrijf en han del zijn later door Van Mieris tussen vierkante haken toegevoegd. Op het stuk heeft Van Mieris aangetekend Uit de MS papieren van den Heere mr. L. van Heemskerk, door den secretaris J. van Hout achtergelaten. Het zit tussen andere afschriften van stukken over het secretarisambt uit de collectie-Van Heemskerk, waarvan het meren deel door Van Mieris is afgedrukt in zijn Handvesten... der stad Leyden (1759). Deze mr. Leonard van Heemskerk, een goede vriend van Van Mieris, was de kleinzoon van Willem Jacobsz. van Heemskerk, de glasgraveur. Deze was getrouwd met Maria Isaacsdr. van Swanenburg, wier oom Joost de opvolger van Jan van Hout in het secre tarisambt was. Van Hout vermaakte aan deze Joost van Swanenburg een deel van zijn boeken en papieren17. Uit het Vertoog blijkt dat het is opgesteld op last van het gerecht. De opdracht was aan te geven waartoe de secretaris ingevolge zijn contract van aanneming18 en ten koste van 12 J. M. E. DERCKSEN, 'Een notaris uit de zestiende eeuw', in Jaarboekje voor het notaris ambt 1 (1874-1875) blz. 137. Of Dercksen het manuscript zelf gezien heeft, betwijfel ik. Zijn chronologie van de gebeurtenissen klopt in elk geval niet, daar hij Van Houts benoeming voor het leven (in 1592) plaatst na het Vertoog, dat van 1596 dateert. 13 PRINSEN, a.w., blz. 60; DE PATER, a.w., blz. 43. 14 Tezelfder tijd stuitte de Van Hout-kenner Witkam op het Vertoog: H. J. WITKAM, Intro ductie tot de dagelijkse zaken van de Leidse universiteit van 1581 tot 1596 (Leiden, 1969) blz. VI. 15 Seer. II 312. Op het omslag staat (in Jan van Houts hand?) secretarysampt XXXI en, in de hand van Rammelman Elsevier, Paket 33 no. 13. Het stuk is niet gedateerd noch ondertekend en lijkt overigens, door enkele doorhalingen en marginale toevoegingen, een concept. Het is niet onmogelijk dat het tot de papieren behoord heeft die in 1610 door de erfgenamen van Van Hout aan de stad zijn overgedragen. Zie boedelscheiding van 5 februari 1610 (bibl. 7000/J. van Hout); seer. II 9255, fol. 175. 16 Bibl. 254, portefeuille 4. Het stuk is, afgezien van het opschrift en van een aantal schrijffou ten, van gelijke inhoud als het in noot 15 genoemde. 17 R. E. O. EKKART, 'Familiekroniek Van Heemskerck en Van Swanenburg', in Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie en het Iconographisch Bureau 32 (1978) blz. 42-43, 49; 33 (1979) blz. 61, 65, 72. Akten van testament van 10 september 1606 en van boedelscheiding van 5 februari 1610 in bibl. 7000/J. van Hout. Het testament is afgedrukt bij SCHOTEL, a.w., blz. 48-58. 18 Van 6 november 1592: seer. II, collectie X, 479; afschrift in seer. II, 21, fol. 21v-24; gedrukt bij VAN MIERIS, a.w., blz. 231-233. Door deze overeenkomst vervielen de eerdere conditiën ende aennemingen, laatstelijk die van 1587 (seer. I 61, fol. 96). [402] zijn salaris gehouden is en voor welke extraordinaris werkzaamheden hem daarentegen een extra beloning toekomt. De moeilijkheden waren begonnen toen burgemeesteren in Van Houts declaratie van de depesches der klerken over 1594/1595 enige posten wilden schrappen. Als reden werd opgegeven dat deze posten onder de gewone wedde van de secretaris waren begrepen. Jan van Hout nam dit hoog op: dat indien hier alleen questie ware van X, XX, XXX of meerder guldens, ic niet één woort en zoude begeren te maec- ken, mer liever die schade lijden dan mit mijne heeren en meesters te treden in eenige niet contentie, mer wederspreeckingen, dan dewijle ic verstont dat 'tzelve gehandelde gehouden zoude werden als arrest of eens voor al besloten, ende zulx als een regel daer- naer ic mij in toecomende tijden zoude hebben te gedragen, in vougen dat 'tzelve zoude zijn als een uytlegginge van mijn anneminge, zoe en hadde ic niet connen laten daer wat jegens te zeggen... (fol. 11). Schotel schrijft: 'Mij dunkt, zij moeten zich bij de lezing van dit voortreffelijk geschrift over zich zelve geschaamd hebben: zij hebben het ten minste nimmer weêrlegd, en ver der een diep stilzwijgen over die zaak bewaard'19. Over het geschil wordt inderdaad niet gerept in de daarvoor in aanmerking komende bronnen als gerechtsdagboek, burge meesterendagboek enz. Een verklaring daarvoor kan zijn dat de behandeling buiten te genwoordigheid van Van Hout en zijn klerken heeft plaats gehad en dus niet genotu leerd is. Wel kunnen we vaststellen dat in de declaratie van Van Hout over 1595 één post over het maken van het register der verpondingen is geroyeert als in des se cretarys anneminge begrepen20. Toch heeft het gerecht wel op het Vertoog gereageerd. In de collectie-Van Mieris zit nog een afschrift uit de papieren van Van Heemskerk. Het is een Nadere verklaaring op de aanneeming van Jan van Hout tot secretaris der stad Leyden, bij welke verdraagen wordt dat zijn zwager Jacob van Leeuwen de vergadering van schepenen zoude waar- neemen, enz. In dit stuk dat uit het Vertoog citeert verklaren burgemeesters en ge recht de interpretatie die Van Hout gegeven had van hetgeen zijn contract bepaalde over de twee gesubstitueerde klerken, nyet te connen opnemen voor goet, ofte als con form 't verstant van den voorsz. contracte. Vastgesteld wordt nu dat de klerk ter sche penkamer, Van Houts zwager schoonzoon) Jacob van Leeuwen, ten dienste van de schepenkamer zal blijven in plaetze van geëede gesubstitueerde21 en dat Van Houts an dere klerk Schulenborch ten gemenen dienste van burgemeesteren en schepenen zal fungeren. De ondertekening van alle akten blijft aan de secretaris alleen. Wat de extraordinaris beloning betreft, verklaren burgemeesteren en gerecht dat in de 19 SCHOTEL, a.w., blz. 33. 20 Seer. II 1595-1. 21 De mededeling van G. H. C. BREESNEE, 'Het oude rechterlijke archief van Leiden', in VROA 44 (1921) I, blz. 384, dat omstreeks 1596 van het ambt van secretaris dat van griffier is afgescheiden, behoeft de aanvulling dat de griffier ook na 1596 een aan de secretaris onderge schikte klerk bleef. Na het overlijden van Jacob van Leeuwen in 1604 ging het gerecht accoord met Van Houts verzoek een ander in de plaats van Van Leeuwen te mogen stellen; de keuze uit de vier kandidaten werd aan Van Hout gelaten: VAN MIERIS, a.w., blz. 233. Het ontwerp- keurboek van 1607 (zie noot 22) bepaalt (fol. 368) welke registers de secretaris ter secretarie en ter griffie zal houden en door zijn klerken doen houden. Zie ook noot 28. [403]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 106