Jan van Houts 'Registratuer'* F. C. J. Ketelaar 'Zijne werkzaamheid moet boven alle voorbeeld geweest zijn. Die er de over blijfselen van zagen, stonden er van verbaasd en konden niet begrijpen, hoe één man zoo veel kon verrigten... En hoe beloonde de regering zoo vele en zoo groote diensten, wier getal wij nog met vele andere, niet min gewigtige zouden kunnen vermeerderen? Met ondankbaarheid'1. 'In een eventueele geschiedenis der archiefzorg in Nederland zal ongetwijfeld een plaats worden ingeruimd aan Jan van Hout... een man van groote organisatorische gaven en van niet minder groote werkkracht'2. Zo typeerde Fockema Andreae de man over wie deze bijdrage handelt, de man die zoveel trekken gemeen heeft met degeen aan wie deze bijdrage is opgedragen. Jan van Hout (geboren 14 december 1542) was stadssecretaris van Leiden van 1564 tot zijn dood in 1609, met een onderbreking van 1569-1573 toen hij verdacht van oproeric- heit als balling in Emden moest verblijven3. Hij verrichtte de eerste ordening van het stadsarchief, maakte beschrijvingen van enige chartercollecties en van het archief van de St. Pancraskerk, 'terwijl zijn handschrift in menig archiefstuk nog wordt aangetrof fen als een lichtend spoor voor den onderzoeker'4. De eerste archivaris van Leiden deze erenaam geven de Leidse gemeentearchivarissen Overvoorde en Verburgt hem. In zijn archiefwerk kwam tot uitdrukking de voor een renaissancefiguur zo typische 'ster ken drang tot het kennen en ordenen van alle verschijnselen die binnen zijn gezichts- Voor alle medewerking die ik van de gemeentearchivaris van Leiden mr. W. Downer en van zijn medewerkers drs. B. H. Leverland, drs. R. H. J. van Maanen en P. J. M. de Baar mocht ontvangen, ben ik zeer erkentelijk. In het bijzonder dank ik hen voor hun onderzoek inzake de hierna onder XXII, XXIX en XXXV genoemde registers. De hierna aangehaalde bescheiden bevinden zich alle in het Leidse gemeentearchief. Seer. I secretariearchief 1253-1575; secr. II secretariearchief 1575-1851 (voorlopige inventarisnummers); recht. oude rechterlijke archieven 1370-1811; bibl. bibliotheek over Leiden en omgeving. 1 G. D. J. SCHOTEL, Het edele driemanschap Van der Werf, Dousa, Van Hout (Haarlem, 1874) blz. 32. 2 S. J. FOCKEMA ANDREAE, 'De nieuwe archiefbewaarplaats van het baljuwschap Rijnland (1579-1582)', in Nederlands Archievenblad 39 (1931-1932) blz. 115. 3 F. VAN MIERIS, Handvesten... der stad Leyden (Leyden, 1759) blz. 228. 4 J. C. OVERVOORDE en J. W. VERBURGT, Archief der secretarie van de stad Leiden 1253- 1575. Inventaris en regesten (Leiden, 1937) blz. XX. [400] kring kwamen'5. En zoals hij op allerlei gebied vernieuwend is opgetreden als litera tor en taalzuiveraar6, op het terrein van de sociale zorg7 zo is Van Hout ook op ad ministratief terrein werkzaam geweest. Toenemende omvang en differentiëring van de overheidstaken stellen steeds nieuwe en hogere eisen aan de registratuur en aan de toegankelijkheid van de bewijsstukken van rechten en plichten van de overheid. In Leiden had men tot aan het einde van de 14e eeuw/begin 15e eeuw voldoende aan registratie in het stedeboek, naast een enkel gespe cialiseerd register en naast berging in der stede seriën. Dan gaan de specialisering en dif ferentiëring verder: het algemene stadboek atrofieert, terwijl de stroom van nieuwe ambtsboeken wast8. Met de omstreeks het midden van de 15e eeuw bestaande registra tuur kan de Leidse stedelijke administratie een eeuw vooruit. Na het midden van de 16e eeuw echter neemt de registratuur in kwantiteit en kwaliteit opnieuw toe. Op deze ont wikkeling heeft in Leiden, evenals elders, de stadssecretaris een overwegende invloed. In Leiden is het Jan van Hout wiens registratuer9 een exempel is van de eind 16e-eeuwse vernieuwingen die het beeld van de stedelijke administratie gedurende het ancien régi me bepaald hebben. Terecht gaf Fockema Andreae dan ook aan Jan van Hout een plaats onder de 'voorgangers in de administratie' in Samsoms blad 'gewijd aan de be langen der gemeenteadministratie'10. Vele bijzonderheden over leven en werken van Jan van Hout vond dr. G. D. J. Schotel in 1874 (driehonderd jaar na het ontzet van Leiden) in een manuscript dat hem door de stadsarchivaris Rammelman Elsevier ter hand was gesteld11. Het droeg het opschrift Vertoog aan de Ed. Heeren van de Gerechte der stad Leyden overgegeeven bij Jan van Hout, secretaris, bevattende kortlijk zijn bedrijf en handel, overgeleverd in vergaderin- ge van die van de Gerechte aan handen van P. Adriaensz. van der Werff, eersten presi- deerenden Burgemeester opte 25 October 1596. Naar dit geschrift werd, kort na Scho tels publikatie, ook verwezen door Dercksen in een studie over Jan van Houts notariële 5 S. J. FOCKEMA ANDREAE, Het hoogheemraadschap van Rijnland. Zijn recht en zijn bestuur van den vroegsten tijd tot 1857 (diss., Leiden, 1934) blz. 1. 6 J. PRINSEN J. LZN., De Nederlandsche renaissancedichter Jan van Hout. Amsterdam, 1907; J. A. VAN DORSTEN, Poets, patrons and professors. An outline of some literary con nexions between England and the university of Leiden 1575-1586. Diss., Leiden, 1962. 7 J. C. H. DE PATER, Jan van Hout (1542-1609). Een levensbeeld uit de 16e eeuw ('s- Gravenhage, 1946) blz. 75-109. 8 Vgl. J. L. VAN DER GOUW, Inleiding tot de archivistiek (Zwolle, [1955]) blz. 30-31. In Duitsland is de stedelijke 'Buchregistratur' voor vele steden onderzocht: H. O. MEISNER, Archivalienkunde vom 16. Jahrhundert bis 1918 (Göttingen, 1969) blz. 208; J. PAPRITZ, Ar- chivwissenschaft, band 2 (Marburg, 1976) blz. Ill e.v. Ten onzent: J. A. KOSSMANN- PUTTO, Kamper schepenacten 1316-1354. Diss. Amsterdam; Zwolle, 1955. 9 Het is Jan van Hout en niet Van Riemsdijk, die als eerste Nederlandse archivaris de term re gistratuur in de oorspronkelijke betekenis van 'Registerführung' gebruikt: zie hierna blz. 405. Vgl. J. L. VAN DER GOUW, Archiefwetenschap (rede Amsterdam; 's-Gravenhage, 1973) noot 37. 10 S. J. FOCKEMA ANDREAE, 'Jan van Hout 1542-1609', in Maandblad van N. Samsom N. V., gewijd aan de belangen der gemeenteadministratie 60 (1946) blz. 111-112. 11 SCHOTEL, a.w., blz. 44. [401]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 105