maeckt werde67. De betrokkenen brachten vervolgens mondeling en schriftelijk hun
(onderlinge) beschuldigingen en verdedigingen voor de vergadering, die op 12 en 13 ju
ni een commissie van vier afgevaardigden alle argumenten pro en contra deed
samenvatten68. Toen eerst kwamen van de zijde van de ouderlingen grieven van jaren
her tegen Christianus Sinapius Venlo aan het licht en bleek de verzoening, waarvan in
de kerkeraadsacta op 19 april 1576 sprake is69, op wel zeer wankele basis te hebben be
rust. Zijn ruzies met Bartholdus Wilhelmi, die Sinapius zijn hond nog niet zou hebben
toevertrouwd, laat staan het Consistorieboek; zijn uitval tegen Johannes Lippius, die,
hem eens latinis verbis vermanend over zijn lichtzinnigheid, te horen had gekregen: ghij
oude sufferken, zoe ic't nyet liete om Uwen ouderdom, ick zoude U wel wat anders lee-
ren; zijn onverzoend deelnemen aan het Avondmaal; zijn dronkenschap op vast- en
biddag; kortom, alle oude koeien werden uit de (stinkende) sloot gehaald70. Maar van
Sinapius' gedrag na de schorsing (september 1577) viel kennelijk niet meer te zeggen
dan dat hij onordentlicke middel gebruyct heeft zich alhier tegens den wille des Classis,
Consistorii ende Magistraten van der gemeynten om zich in den kerckendienst te
houden71Sinapius, die moest optornen tegen de belastende verklaringen van voor
aanstaande (oud-)ouderlingen en diakenen72, en vermoedelijk zelf wel tot het inzicht
was gekomen dat matigheid in leven en spreken, althans voor september 1577, nu juist
niet de sterkste zijde van zijn karakter was geweest, sputterde slechts flauwtjes tegen73
en baseerde zijn verdediging vooral op zijn betoonde beterschap, die ook bij de kerke-
raad niet onopgemerkt zou zijn gebleven, ja zelfs gehonoreerd74. Even leek het alsof Si
napius het verloren terrein op het hem niet welgezinde deel van de kerkeraad ging
herwinnen75, maar weer, zoals in het najaar van 1577, verscholen deze broeders zich
achter de Dordtse magistraat, jegens wie Cristianus... sick... so ungeburlick gedragen
had76. Zo bleef het ontslag van 8 november 1577, dat de in het nauw gedreven predi
kant eens in de kerkeraadsacta met eigenhandige ondertekening had bekrachtigd77, ge
handhaafd. Sinapius' medestander Hendrik van Soest had niet geheel ongelijk, toen hij
waarschuwde tegen het gevaar van tyrannie van de magistraat over de kerkeraad78.
In de slotzitting van de Dordtse synode op 18 juni 1578 werd Christianus Sinapius Ven-
67 Clatboeck fol. 35 v. (8 juni 1578).
68 Delft inv. nrs. 79/15 (de samenvatting) en 79/10-14 en 16 (beschuldigingen en verdedigingen
over en weer).
69 Clatboeck fol. 11 r.
70 Delft inv.nr. 79/10.
71 Delft inv.nr. 79/10, punt 12.
72 Delft inv.nr. 79/10 a.
73 Delft inv.nr. 79/11
74 Delft inv.nr. 79/15 (aanklacht van Sinapius tegen het consistorie, punt 5-9). De kwestie van de
wijkindeling van 2 maart 1578 moet wel ten voordele van Sinapius hebben gesproken; in de
kerkeraadsacta (Clatboeck fol. 30 v.) is de naam van Sinapius naderhand doorgehaald en ver
vangen door die van Corputius.
75 Delft inv.nr. 79/15 (verweer van het consistorie, punt 4).
76 Delft inv.nr. 79/15 (verweer van het consistorie, punt 5).
77 Clatboeck fol. 27 v.
78 Delft inv.nr. 79/15 (inleiding van de aanklacht van Hendrik van Soest en zijn verweer, punt
3).
[396]
lo geheel in het ongelijk gesteld: de broederen des Synodi... seggen ende oordeelen dat
Christianus hier van de Synodo ernstelick vermaent sal werden van sijne feilen, hem
verclarende dat hij verdient heeft gantschelick van de kerckendienst afgeset te wesen,
doch dat men noch eenen tijd toe sien wil, hoopende dat hij hem beteren sal; ende soo
't Classis bevindt dat hij hem niet betert, soo sal men hem anderen tot een exempel
straffen. Daer beneven sal hij in de Synodo sijn schuit bekennen met onderteekeninge
des oordeels des Synodi; d'welck hij insgelicx voor de Overicheit ende Consistorie be
kennen zal ende sich met hen versoenen. Ten derden zal van Christiani zaeke wat
schriftelicks van de stoel afgelesen werden, daerin verhaelt sal werden dat de beschul-
dinge, die Christianus tegen de Consistorie, Classem ende Magistraet gedaen heeft, gee-
nen grond heeft, maer ten rechten van sijnen dienst gesuspendert is geweest ende dat
derhalven de welcke hem hierin hebben voorengestaen79, daeraen onrecht gedaen
hebben*0. Alweer had Sinapius geen keus en bekrachtigde zijn vonnis met de woorden
Christianus Venlonius sponte subscripsi. De volgende dag kon de voorzitter van de sy
node, Petrus Dathenus, van de kansel van de Augustijnenkerk over de zaak-Sinapius
een verklaring aflezen, waarin hij tot slot alle, die hiervan ghehoort hebben ende yet
weten uitnodigde vastelick te willen ghelooven dat dese versoeninghe alsoo ghisteren in
teghenwordicheyt des gheheelen Synodi gheschiet sij, vriendelick versoeckende ende
vermanende dat niemant voortaen eenighe oorsake tot nieuwe oneenicheyt gheven
noch quade suspitie behouden wille, maer na lieffde ende eenicheyt trachten, Godt
hiervan dancken ende dat yeder sick proeven ende bereyden wille, opdat wij Sondagh
toekoemstich des Heeren H. Avontmael t'samen tot Sijner eeren ende onser beteringhe
ghebruycken moghen*1. Aldus geschiedde op zondag 22 juni 1578; Datheen zelf had de
Avondmaalspreek en de bediening82. Christianus Sinapius Venlo kreeg een nieuwe kans
in de gemeente van Amersfoort en greep deze met beide handen aan. Daarna, zeker
vanaf 1581, diende hij nog jarenlang de gemeente Oudewater, die hem zijnes vleitigen
dienstes ende erlicken wandels halven zeer waardeerde83. Hendrick van Soest kreeg 22
juni, de dag van het Avondmaal, op voorspraak van het synodale bestuur van de
Dordtse kerkeraad verlof zijn ambt van ouderling te verlaten84; Jan van Camp bleef in
dienst. 85
Na het vertrek van Sinapius Jacobus Mylius was in april of mei 1578 overleden
beschikte de gemeente over drie predikanten, Johannes Rochus, Hermannus Herberts
en Henricus Corputius. In de vacature-Mylius werd ds. Servatius Winandi Naerensis
van Weert86 beroepen, waartoe reeds op de Dordtse synode in juni 1578 het besluit
79 NI. Hendrik van Soest en Jan van Camp.
80 Delft inv.nr. 79/18.
81 Delft inv.nr. 79/20.
82 Clatboeck fol. 35 v.
83 Delft inv.nr. 79/21 (25 juni, zonder jaar); verg. RE1TSMA en VAN VEEN, deel 11, blz. 191.
84 Clatboeck fol. 36 r. (22 juni 1578).
85 Mylius moet op 4 april 1578 nog in leven zijn geweest (Clatboeck fol. 33 r.), maar op 15 mei
d.a.v. reeds overleden (Clatboeck fol. 34 v.).
86 Clatboeck fol. 36 v. (29 juni 1578); ook wordt hij eens genoemd: Servatius Jans van Neersoen
(Clatboeck fol. 45 r.).