der ketteren ende vijanden Godes28. Ook toen kwam de waarheid nog niet aan het licht, maar het leek toch wel verstandig Bartholdus Wilhelmi een andere gemeente te laten zoeken; de schout kreeg van de classis zijn attestatie in bewaring ter tijt toe dat Barthol dus met vreden uyt dese stat vertrecke29. Op 18 maart 1576 hield Bartholdus in Dor drecht zijn afscheidspreek30 en vertrok in alle stilte naar Hoorn31. Een aantal gemeente leden waren echter nog niet tevreden en stelden in een vergadering ten huize van Lieven Slachmoelen op 20 maart een geschrift samen, waarin de kerkeraad werd verzocht als nog de schuldige (van het aanplakken van het pamflet) op te sporen32. De kerkeraad ging hier echter nog niet op in en legde de verontruste gemeenteleden op zich van het eerstvolgende Avondmaal te onthouden33. Toch zou de waarheid nog aan het licht ko men, want Bartholdus vermoedelijk in de zomer van 1576 van zijne consciëntie beschuldicht, reisde korte tijd na zijn intrede in Hoorn naar Delft en bekende tegenover ds. Thomas Tylius, die in Dordrecht als hulpprediker had gewerkt, en de Dordtse raadsheer mr. Arend van der Mijle de auteur te zijn geweest van het libelwaarvan de inhoud helaas verloren is gegaan. In een volgend gesprek, waarvoor ook de Dordtse schout was overgekomen, beleed de berouwvolle predikant bovendien in het valsch sweeren seer swaerlicken ghesondicht te hebben34. Weliswaar verzoenden Van Zuylen van Nyevelt en ds. Tylius zich met hem, maar voor de classis en de gemeente van Dor drecht sleepte de zaak zich nog voort tot in april 1577, toen eerst een schriftelijke schuldbelijdenis van de zijde van Bartholdus Wilhelmi er een eind aan maakte35. Nog even was door de 'Delftse onthulling' de strijdlust van de groep Slachmoelen opgelaaid, waarbij vooral de (strenge) ouderling Niclaes Manternach van Trier het moest ontgel den, maar de Dordtse kerkeraad wist de moeidtmaeckeren over te halen zich niet verder in de kwestie te mengen noch deze weer op te rakelen, waarna allen met onderwerping aan de kerkelijke discipline zich met elkaar verzoenden36. De pastorale arbeid onder de gemeenteleden moet wel hebben geleden onder al dit ge harrewar, dat veel aandacht vroeg van predikanten en ouderlingen. Bovendien was Ja- 28 De commissiebrief van de Delftse gemeente voor Taffin en Kroese d.d. 11 iebr. 1576, bevindt zich in: Delft inv.nr. 24. 29 Acta classis Dordrecht van 6 maart 1576, art. 9 (VAN DOOREN, blz. 42) en art. 13 (VAN DOOREN, blz. 43); verg. de (bedorven) tekst in de Dordtse kerkeraadsacta (Clatboeck fol. 8 v.). 30 Acta classis Dordrecht van 14 maart 1576, art. 15 (VAN DOOREN, blz. 43). 31 In de Dordtse kerkeraadsacta (Clatboeck fol. 9 r.) staat onder 18 maart 1576 aangetekent: Ni hil! 32 Tijdens deze bijeenkomst was de schout Van Zuylen van Nyevelt komen binnenvallen, waar door het rekest boven water is gekomen. Het verslag van het optreden van de schout is vastge legd in een notariële acte van 20 maart 1576 (Delft inv.nr. 79/3); verg. Clatboeck fol. 10 r. en v. 33 Clatboeck fol. 9 r. - 10 v. 34 Delft inv.nr. 79/4. 35- Acta provinciale synode te Hoorn van 18 maart 1577, art. 2 en 3 (uitg. door J. REITSMA en S. D. VAN VEEN, Acta der provinciale en particuliere synoden gehouden in de Noordelijke Nederlanden... 1572-1620, deel 1 (Groningen, 1892) blz. 45 en 46); acta classis Dordrecht te Gouda van 27 april 1577, art. 4 (VAN DOOREN, blz. 49). 36 Clatboeck fol. 12 v. cobus Michaelis, over wie men niet had te klagen, in 1575 meer dan eens aan de zwak ke, ja wanordelijke gemeente van Gorcum uitgeleend37, terwijl (vermoedelijk) in de loop van hetzelfde jaar de moegestreden veteraan Lippius, naar het schijnt vrijwillig, het veld ruimde38. Bleven in het voorjaar van 1576 alleen nog Jacobus Michaelis en Christianus Sinapius Venlo over, zodat men, zolang nog geen nieuwe predikanten van elders een beroep naar Dordrecht hadden aanvaard, bij andere gemeenten om tijdelijke hulp moest aankloppen. De gemeente van Delft stond Thomas Tylius voor de periode van april tot eind juli af39; Zierikzee in augustus Gerardus Culemburgensis voor de tijd van drie of vier maanden40. Met het beroepingswerk boekte men aanvankelijk weinig voortgang; wel werd in april 1576 Ysbrandus Trabius van Sandwich (Engeland) nog eens gepolst, maar na bezwaren vanuit Engeland weer afgeschreven41. Reizen naar het Kleefse in september en oktober 1576 leidden in december daaraanvolgend tot beroe pen op Hermannus Herberts van Wezel, Olevianus en Dathenus42. Alleen Herberts was beschikbaar en aanvaardde in juni 1577 zijn ambt43, maar toen had inmiddels (op 21 april 1577) Jacobus Michaelis afscheid genomen van de Dordtse gemeente met de ver klaring op niemant ennich opsprecken te hebben44. Waarbij men zich kan afvragen of de tranen, die hij toen plengde, van droefheid dan wel opluchting hebben getuigd. Nog steeds waren slechts twee van de vier predikantsplaatsen bezet en wederom moesten hulppredikers de gelederen komen versterken. Naast Johannes Rochus (Roukes), die vanaf augustus 1576 voor onbepaalde tijd pastorale bijstand verleende45, waren in 1577 nog Henricus Ceasarius van Zaltbommel en Johannes Vredaeus (Fockinck) werkzaam, respectievelijk in de maanden januari tot september en augustus tot december46. Tegen het einde van het jaar 1577 dacht men het lek der vacatures boven water te hebben; Johannes Rochus had in augustus een 'vaste aanstelling' gekregen47 en Johannes Fockinck, die het in tijdelijke dienst overigens niet slecht had gedaan, maakte plaats 37 Clatboeck fol. 3 r. (3 febr. 1575) en 6 v. (19 juni 1575); verg. de brief van Michaelis uit Gorcum d.d. 3 maart 1575 (Delft inv.nr. 112/Michaelis 2). 38 In de kerkeraadsacta komt zijn naam als Dordts predikant nog voor in maart 1575 (Clatboeck fol. 5 r.); verg. de brief van de Dordtse ouderlingen d.d. 13 jan. 1576 (Delft inv.nr. 79/22). 39 Clatboeck fol. 9 v. - 13 r. (passim). 40 Clatboeck fol. 14 r. -17 r. (passim); een vanuit Dordrecht op hem uitgebracht beroep was omge zet in een proefperiode, waarna men elkaar vrij zou laten. 41 De ouderlingen Jan van Weert en Jan Canin hadden daartoe een reis naar Engeland gemaakt (Clatboeck fol. 20 r.), waarna een beroep op Trabius was uitgebracht (Clatboeck fol. 11 r., d.d. 23 april 1576). In oktober 1576 komt de oppositie tegen Trabius ter kennis van de Dordtse ker keraad (Clatboeck fol. 16 r.), waarna men in december d.a.v. van het beroep alziet (Clatboeck fol. 17 r.). 42 Clatboeck fol. 17 v. 43 Hij wordt, als zijnde in functie, genoemd op 6 juni 1577 (Clatboeck fol. 21 v.). 44 Clatboeck fol. 20 r. 45 Rochus kreeg een tijdelijke aanstelling totdat wij einnen anderen dienar ojfte dienars moegen bekoemen (Clatboeck fol. 13 v.). 46 Op 17 januari 1577 kwam Henricus primo... ad Consistorium et promisit silenlium in Dor drecht wel noodzakelijk zijn vertrek, waartoe hem ein Christelicke attestatie ende alle frindtlickheit werd gegeven, viel op 12 september van dat jaar (Clatboeck fol. 25 r.). Voor Jo hannes' periode in Dordrecht: Clatboeck fol. 23 v. en 28 v. 47 Clatboeck fol. 24 r. [393]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 101