R. Wartena: de reizende streekarchivaris
Op 1 november 1977 ben ik begonnen in Aalten, Wisch en Dinxperlo. Deze drie ge
meenten hadden al voordien een 'archivaris', die met de zorg voor het archief was be
last (zij het dan geen gekwalificeerd archivaris), maar de gemeenten waren daaraan ge
wend en hoewel de plannen al in voorbereiding waren om een groot archivariaat op te
richten in het Samenwerkingsverband Oost-Gelderland (S.O.G.) waarin 14 gemeenten
deelnemen, wilden deze drie gemeenten daar niet op wachten. Vandaar dat zij besloten
met z'n drieën een archiefambtenaar te benoemen. Dinxperlo, met een relatief klein ar
chief, betaalde 1/5 van de kosten en kreeg de archivaris één dag per week op bezoek;
Aalten en Wisch namen ieder 2/5 voor hun rekening, wat dus ook mijn arbeidstijd be
paalde.
Vanaf 1 februari 1980 is deze archiefdienst opgegaan in de archiefdienst van het Samen
werkingsverband Oost-Gelderland (S.O.G.), verdeeld in twee rayons, ieder met een
eigen archivaris. Er zal niet worden overgegaan tot oprichting van een of meer centrale
depots, zodat de archivarissen reizende zullen blijven. Hoewel iedere gemeente min of
meer 'gelijkwaardig' is, zijn er bepaalde zaken, zoals de handbibliotheek, historische
documentatie van meer algemene aard e.d., die op een centraal punt bewaard dienen te
worden, waarbij gemakshalve gekozen is voor de woonplaats van de archivaris, i.e.
Aalten. Boeken, fotokopieën en aantekeningen betreffende één gemeente, worden
uiteraard bewaard in het archief van die gemeente.
De bezwaren van de decentralisatie zullen duidelijk zijn; reizen, verbrokkelde werktij
den, niet bij de hand hebben wat je onverwacht nodig hebt.
In de praktijk moet alles van de grond af worden opgebouwd. Een bibliotheek hebben
zonder catalogus is lastig. Het boekenbestand staat verspreid over de gemeentehuizen;
de catalogisering e.d. komt op de schouders van de streekarchivaris terecht. De over
gang van de vorige werkkringen (Rijksarchief in Arnhem en Gemeentearchief
Zutphen), waar deze hulpmiddelen aanwezig waren, is dan wel voelbaar. Ten behoeve
van de bezoekers met interesse in de geschiedenis van de streek ben ik begonnen met het
opbouwen van een documentatie in de vorm van een kaartsysteem uit bronnenmateri
aal uit het Rijksarchief, in de vorm van fotokopieën of aantekeningen. In dat kaart
systeem komen bijvoorbeeld alle namen van de boerderijen in het ambtsgebied met na
dere bijzonderheden uit de archiefbronnen. Het in Anholt berustende archief van de
heerlijkheid Bredevoort, waartoe Dinxperlo, Aalten en Winterswijk behoorden, levert
vele gegevens. Het archief is op Duitse manier zeer summier geïnventariseerd; het telt
nauwelijks 40 inventarisnummers voor een bestand van een 10-tal strekkende meters. In
feite ben ik het archief daar aan het 'inventariseren' en de gegevens worden in het
kaartsysteem verwerkt.
Wie hebben gemak van dat kaartsysteem? Vooral de archiefbezoekers en dat zijn er
toch niet weinig. In 1979 een aantal van 616, in 1978 525. Dinxperlo, waar ik slechts één
dag per week ben, scoorde in 1978 en 1979 resp. 120 en 90 bezoekers, wat toch niet ge
ring is. Misschien komt het omdat de bevolking honkvast is en erg veel mensen een
boerderijnaam als achternaam dragen. Vaak ligt de boerderij nog in de woonplaats van
de betrokkene en als de mensen eerst komen om hun voorouders op te zoeken, hebben
[104]
ze nauwelijks een duwtje nodig om in de geschiedenis van zo'n boerderij te springen.
Vaak blijkt het genealogisch onderzoek een aanzet tot verbredende en verdiepende stu
dies, waarvan het archivariaat door aandragen van gegevens weer profiteert. Dia's van
kaarten, reconstructie van de bevolking van een gehele buurtschap zijn er voorbeelden
van.
Een streekarchivariaat zal gemakkelijker tot stand kunnen komen, indien zulks niet
leidt tot het afstand doen van een archief. Zo'n geluid hoort men ook in de gemeente
huizen. De archivaris kan ook vlugger betrokken worden met wat zich in de gemeente
al of niet ambtelijk afspeelt. Bij grotere gemeenten zal de relatie gemeentehuis-
archiefdienst soms ook niet steeds zijn als goede buren, die alles van elkaar weten. De
derde stelling is dat de acquisitie van archiefjes van plaatselijke instellingen en vereni
gingen veel gemakkelijker slaagt, wanneer deze in het eigen gemeentehuis in het eigen
dorp blijven. Deze stelling valt niet expliciet te bewijzen doch komt aanneembaar voor,
zeker voor wat betreft archiefjes die in particuliere hand zijn.
De vierde stelling is, dat de plaatselijke bevolking er veel sneller toe komt het archief in
de eigen woonplaats te bezoeken dan naar een andere gemeente te gaan. Die stelling
kan welhaast 'bewezen' worden. Bij alle drie gemeenten komt iets meer dan de helft der
bezoekers uit de eigen gemeente. Het aantal bezoekers aan het plaatselijke archief ligt
bij inwoners van die gemeente relatief veel hoger. Illustratief zijn de cijfers voor Varsse-
veld, waar het gemeentehuis van Wisch staat, en de plaatsen Silvolde en Terborg, die
8 km van het gemeentehuis liggen. In 1979 brachten 140 personen 260 bezoeken; 78
personen uit de gemeente Wisch brachten 169 bezoeken. Maar van deze 78 woonden 61
binnen een straal van 5 km van het gemeentehuis, 15 in Silvolde en 4 in Terborg!
Het bezwaar van geringe mogelijkheid tot acquisitie doet zich voor in de gemeenten,
waar ik relatief kort verblijf; de opvang van de bezoekers laat weinig tijd daartoe over.
Anderzijds komt men door de stijgende bekendheid van het archivariaat en deszelfs ar
chivaris er meer en meer toe particuliere archiefjes aan te bieden.
Het studieonderwerp van archiefbezoekers is voor rond 50% genealogie; de overige
50% zijn niet altijd van zwaar wetenschappelijk gehalte, er gaat nogal een aantal scho
lieren onder schuil met werkstukken, waarover ik weinig nadere adstructie in dit forum
behoef te geven.
Plezierig is het bestaan van de Oudheidkundige Werkgemeenschap Aalten-Wisch-
Dinxperlo, eertijds opgericht door mijn voorganger als een echte werkgemeenschap,
die allerlei mensen gewoon aan het werk wilde zetten om onderzoek te doen. Dat lukte
door zijn grote inzet; de werkgemeenschap is inmiddels omgezet in een oudheidkundige
vereniging met werkgroepen, zoals archeologische werkgroep en dialectgroep, verzame
laars van toponymen, grotendeels bestaande uit autochtonen. De vereniging telt 480 le
den. Als men een lezing houdt voor 150 a 200 leden, betekent dat voor een vereniging
een hoge score. Via deze groep kan men de bevolking benaderen als archivaris, mede
ter bevordering van de acquisitie.
Resumerend zijn de voordelen:
1 Een streekarchivariaat komt gemakkelijker tot stand, wanneer dit niet leidt tot
'afstand doen' van het archief.
[105]