Brabantse Omwenteling keerde weliswaar veel terug, maar geen vijfjaar later, in 1794, werd een goed deel van de archieven weer ingepakt en inderhaast in veiligheid gebracht voor de Fransen. De belangrijkste delen van het centraal archief, van het archief van de Faculteit der Theologie, van de Artesfaculteit en van sommige colleges werden door de toenmalige bibliothecaris en archivaris, de theologieprofessor en president van het Hei- liggeestcollege Jan Frans Van de Velde, over de Verenigde Provinciën en Noord- Duitsland gebracht tot in Altona (dat toen Deens was). Wat te Leuven was gebleven werd bij de opheffing van de Universiteit in 1797 door de republikeinse regering aan geslagen. In principe tenminste, want blijkbaar zijn heel wat professoren en college presidenten erin geslaagd grote delen van het archief in veiligheid te brengen. De verspreiding van de archivalia van de Oude Universiteit zou nog een paar decennia doorgaan. Van de Velde, die sinds 1797 in Duitsland had verbleven, liet in 1802 de kisten uit Altona overkomen naar Rotterdam. Vandaar zond hij een deel naar zijn ver blijfplaats in zijn geboortedorp Beveren-Waas, een ander naar zijn vriend J. L. Bax, gewezen econoom van het Heiliggeestcollege, die verbleef te Kessel bij Lier, een derde stuk naar het Grootseminarie van 's-Hertogenbosch in Sint-Michiels-Gestel dat na de opheffing van Leuven gesticht was door Van de Veldes oud-leerlingen en collega s G. Moser en A. van Gils. Om als émigré amnestie te kunnen krijgen moest Van de Velde in 1803 een deel van deze, nog steeds door de administratie opgeëiste, archivalia afstaan. De laatste zeven kisten, die uit Rotterdam onderweg waren naar het Bossche Seminarie, werden in 1811 ontdekt en aangeslagen. Van de Velde overleed in 1823 te Beveren. Zijn persoonlijke papieren en de archivalia die bij hem berustten, werden door de erf genamen overgemaakt aan het Bisschoppelijk Seminarie te Gent. Intussen was in 1817 door Willem I te Leuven een Rijksuniversiteit opgericht. Na de Belgische Revolutie kreeg deze instelling het erg moeilijk en uiteindelijk werd ze in 1835 opgeheven. Haar bescheiden archief werd overgebracht naar de Rijksuniversiteit Luik en later naar het Algemeen Rijksarchief. Het korte bestaan van deze instelling en haar plotse einde verklaren wellicht waarom haar archief veel beter bewaard is dan die van de overige Rijksuniversiteiten over dezelfde periode2. Archieven van de Oude Universi teit die na het vertrek van de Fransen nog in de Universiteitshal berustten waren vóór 1835 overgedragen aan het Stadsarchief. De Rijksuniversiteit werd te Leuven in dezelfde gebouwen dadelijk opgevolgd door de Katholieke Universiteit, in 1834 door de Belgische bisschoppen te Mechelen opgericht. De eerste rector hiervan, P. F. X. de Ram was een bekwaam en ijverig historicus, vóór zijn rectorsbenoeming archivaris van het Aartsbisdom en nadien een der eerste en vlij tigste leden van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis. Hij spande zich in om weer aan te knopen bij de tradities van de Oude Universiteit, herstelde deels het oude academisch ceremonieel, verzamelde zoveel mogelijk de verspreide herinneringen aan de verdwenen hogeschool en in het bijzonder de rondzwervende archivalia. Hij ver wierf heel wat uit privé-bezit, bemachtigde na diens dood (1834) de stukken die bij Bax hadden berust en mocht een deel van de stukken uit het Gentse seminarie meenemen. 2 HNelis, Invent aire des archives de l'Université de l'Etat a Louvain et du Collége Philosophi- que (1817-1835) (Brussel 1917). [154] Hij behandelde deze stukken als privé-bezit, gebruikte ze voor talrijke publikaties en stelde ze ter beschikking van professoren die op hetzelfde terrein actief waren. Van wat opdook op Leuvense zolders en kelders of elders in het land, kwam ook heel wat te recht in de Leuvense Universiteitsbibliotheek. De Ram overleed in 1865 zonder testament na te laten. Zijn erfgenamen verkochten het grootste deel van zijn verzamelingen aan de Staat. De handschriften belandden in de Koninklijke Bibliotheek en de archivalia in het Algemeen Rijksarchief. Wat de Oude Universiteit betrof werd bewaard als een afzonderlijk fonds, naast de vele stukken die het Rijksarchief reeds bezat, met name wat in 1797 te Leuven was aangeslagen, in 1803 door Van de Velde afgegeven of in 1811 ontdekt in Den Bosch. De collectie werd nog verrijkt door stukken die in 1865-1873 werden geruild met het Leuvens Stadsarchief, met aankopen (zoals het archief van het Baiuscollege dat in 1872 opdook bij een Ant werpse boekhandelaar) en door schenkingen van losse stukken. Pogingen tot inventari sering bleven voorlopig erg beperkt. We mogen intussen de Katholieke Universiteit niet vergeten. Ook deze gestadig groei ende instelling produceerde een archief dat vooral gehuisvest was in de Universiteitshal. De rector bewaarde een deel van de belangrijkste papieren bij zich thuis. Sommige fa culteiten of instituten bezaten een eigen bescheiden archief. De zwaarste ramp uit de Leuvense archiefgeschiedenis vond plaats in de nacht van 25 op 26 augustus 1914. Duitse soldaten brandden een groot deel van Leuven plat. Van de Universiteitshal met de rijke bibliotheek en het universiteitsmuseum bleven alleen de muren overeind. Het grootste deel van het archief van de Katholieke Universiteit en ve le losse stukken van de Oude Alma Mater gingen definitief verloren, daaronder ook het kostbaarste 'familiestuk': de stichtingsbul van de Oude Universiteit die in 1909 door de bisschop van 's-Hertogenbosch uit zijn Seminariearchief aan Leuven geschonken was ter gelegenheid van de vijfenzeventigste verjaring van de stichting van de Katholieke Universiteit. De Eerste Wereldoorlog had echter ook één positief gevolg voor de universiteitsarchie ven. De Universiteit was gesloten en een van de werkloze professoren, de anglist en historicus van het humanisme Henri de Vocht, bracht het grootste deel van de vier oor logsjaren door in het Algemeen Rijksarchief waar hij als gelegenheidsarchivaris de mas sa's stukken van de Oude Universiteit van uiteenlopende herkomst ordende tot een sa menhangend geheel en beschreef in een gedetailleerde inventaris. De inventaris ver scheen in 1927, het jaar waarin de vijfhonderdste verjaring werd gevierd van de stich ting van de Universiteit te Leuven. Hetzelfde jaar zagen ook partiële inventarissen van de andere twee belangrijke fondsen met stukken van de Oude Universiteit het licht: één door de Leuvense hoofdbibliothecaris E. van Cauwenbergh met het grootste deel van de stukken in het Bossche Seminarie, (intussen overgebracht naar Haaren), vooral bestaande uit het charterbezit van de Oude Universiteit; een tweede door F. Claeys- Bouuaert, seminarieprofessor en nadien vicaris-generaal van het bisdom Gent, met een [155]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 34