De door de rijksarchief school op te leiden archiefambtenaren samenvatting van een vooruitberekening 1. Probleemstelling en assumpties De rijksarchiefschool is het enige instituut in Nederland dat opleidt tot hoger en mid delbaar archiefambtenaar. Om redenen van beleid achtte deze school het in 1978 ge wenst een vooruitberekening te doen uitvoeren van de door haar jaarlijks tot 1995 aan te nemen leerlingen. In nauwkeurige termen geformuleerd luidde de probleemstelling voor de vooruitbere kening als volgt: welke aantallen personen dient de rijksarchiefschool naar verwachting jaarlijks tot haar opleidingen voor hoger en middelbaar archiefambtenaar toe te laten, opdat jaarlijks tijdens de periode 1978-1995 er een situatie van evenwicht zal ontstaan tussen enerzijds het te verwachten aantal archiefambtenaren dat via de school beschik baar zal komen en anderzijds de te verwachten behoefte aan deze functionarissen waar van sprake zal zijn bij de belangrijkste instellingen op archiefgebied? De vooruitberekening werd begin 1979 aangevat en voltooid in augustus van datzelfde jaar. Het uitvoeren van de vooruitberekening was uitsluitend mogelijk indien kon worden uitgegaan van een aantal veronderstellingen. Deze kunnen worden onderverdeeld in twee groepen. Tot de eerste behoren de assumpties die betrekking hebben op de ver schijnselen die werden vooruitberekend. Gegeven het soort van gegevens waarop de vooruitberekening moest worden gebaseerd en de aard van de vooruitberekening zelf (taakstellend) waren deze veronderstellingen vrij talrijk. Aangenomen werd onder an dere dat de archiefambtenaren als groep hetzelfde sterftepatroon vertonen als de totale Nederlandse bevolking en dat deskundigen uit de archiefwereld in staat zijn om be trouwbare schattingen te geven van de uitbreidingen van plaatsen voor archiefambte naar die tot 1995 zullen worden gerealiseerd. De tweede groep van veronderstellingen heeft betrekking op de randvoorwaarden van de genoemde verschijnselen. Voorbeel den hiervan zijn de assumptie dat er tot 1995 geen arbeidstijdverkorting voor archief ambtenaren zal worden doorgevoerd en de aanname dat voor dat jaar de wettelijke ter- Dit artikel is een samenvatting van het rapport "De behoefte aan op te leiden hogere en mid delbare archiefambtenaren. Een poging tot vooruitberekening". Het werd vervaardigd in op dracht van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Exemplaren van het rapport zijn tegen kostprijs verkrijgbaar bij het Instituut voor Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek, Hogeschoollaan 225, 5000 LE Tilburg. Telefoon: 013-6624-13. De auteur is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de sectie Welzijn van het Insti tuut voor Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek van de Katholieke Hogeschool te Tilburg. [148] mijn van 50 jaar voor de overbrenging van overheidsarchieven niet zal worden gewij zigd. 2. De hoofdlijnen van de vooruitberekening en de resultaten Voordat de vooruitberekening kon worden aangevat diende vast te staan wat per 31 de cember 1978 de omvang en de samenstelling naar sexe en leeftijd waren van de bestan den van hogere en middelbare archiefambtenaren. Via onderzoek werd vastgesteld dat er op die datum 115 hogere en 345 middelbare archiefambtenaren werkzaam waren bij de in het kader van de vooruitberekening onderscheiden archiefinstellingen; dat in bei de bestanden de 'jongeren' sterker waren vertegenwoordigd dan de 'ouderen', en; dat het overgrote deel van beide bestanden bestond uit mannen. Hierna werd overgegaan tot de berekening van de omvang van de jaarlijks tot 1995 te verwachten primaire vervangingsbehoefte aan archiefambtenaren. Deze behoefte ont staat door het uittreden van personen die aan het begin van de vooruitberekeningsperi- ode plaatsen voor deze functionarissen bezetten. Dat uittreden kan het gevolg zijn van pensionering, overlijden en (on)vrijwillig ontslag. Het resultaat van de vooruitbereke ning van de onderhavige behoefte is de verwachting dat er in 1995 44 hogere en 127 middelbare archiefambtenaren uitgetreden zullen zijn uit de bestanden per 31 december 1978. De volgende stap van de vooruitberekening bestond uit de berekening van de omvang van de jaarlijks tot 1995 te verwachten uitbreidingsbehoefte aan archiefambtenaren. Deze behoefte resulteert uit beleidsbeslissingen om het aantal beschikbare plaatsen bij de onderscheiden instellingen te verruimen. Bij de berekening ervan werd uitgegaan van opvattingen van deskundigen over de aantallen noodzakelijke én politiek haalbaar geachte uitbreidingen. Op basis van deze opvattingen wordt verwacht dat er in de perio de 1978-1995 in totaal 40 nieuwe plaatsen voor hogere en 268 nieuwe plaatsen voor mid delbare archiefambtenaren zullen worden gecreëerd. Gelet op het aanzienlijk aantal nieuwe plaatsen dat verwacht wordt bij de lagere over heden verdient de wijze waarop dit werd becijferd afzonderlijke vermelding. Allereerst werd de verhouding die in de provincie Noord-Brabant in de nabije toekomst zal bestaan tussen enerzijds het aantal archiefambtenaren verbonden aan de archiefinstel lingen van de lagere overheden en anderzijds het aantal inwoners, van toepassing ver klaard op het gehele land. Aan de hand hiervan kon worden vastgesteld hoeveel archiefambtenaren er in totaal bij archiefdiensten van de lagere overheden in het gehele land moeten worden aangesteld om een situatie te benaderen, welke op korte termijn in Noord-Brabant zal zijn gerealiseerd. Hierna werd het verkregen resultaat verminderd met het aantal plaatsen voor achiefambtenaren dat aan het begin van de vooruitbereke- ningsperiode landelijk bij de lagere overheden beschikbaar was. De reden om uit te gaan van de situatie in Noord-Brabant was dat in deze provincie spoedig een bijna slui tend net van gemeentelijke en streekarchiefdiensten zal zijn gerealiseerd. Deze diensten zullen zodanig zijn geëquipeerd met archiefambtenaren dat de diverse archieftaken op bevredigende wijze kunnen worden vervuld. Vervolgens werd de vooruitberekening ter hand genomen van de omvang van de jaar- [149]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 31