tearchivaris zich ook al bemoeit, hebben ze voor mij allebij gelijk onder voorwaarde,
dat ze allebei met collegiale tact en wijsheid te werk gaan. Dat kan men niet bij de wet
voorschrijven, omdat het een zaak van beleid is: goed en geregeld contact met elkaar
onderhouden, niet langs elkaar heen werken, niet elkaar voor de voeten lopen, me
ningsverschillen uitpraten en prestigekwesties vermijden. Dan behoeven er ook geen si
tuaties te ontstaan waarin de geïnspecteerden niet weten aan wie zij zich te houden heb
ben, zoals Fasel blijkbaar vreest22. Dat een overheidsdienst met tweeërlei vormen van
controle rekening moet houden, is trouwens geen bijzondere eigenaardigheid van het
toch al zo eigenaardige archiefwezen. In de gemeentelijke sfeer heeft men op financieel
gebied te maken met gemeentelijke accountantsdiensten, c.q. het verificatiebureau van
de VNG, en daarboven het toezicht van G.S. op de gemeentefinanciën. Grote gemeen
ten hebben naast het rijksschooltoezicht een gemeentelijke onderwijsinspectie. Dat
bestaat allemaal al heel lang, veel langer dan de Archiefwet 1962 en dat zegt toch wel
iets. Toevallig ken ik een oud-archiefinspecteur (misschien wel dezelfde als de dozen-
inspecteur van Fasel?) die in zijn jonge jaren bij het onderwijs werkzaam was en ons
misschien kan vertellen, of dat dubbele schooltoezicht hem toen al grijze haren heeft
bezorgd, maar het zou mij verbazen als het zo was.
Van het gemeentelijk niveau op naar het provinciale. Daarmee kunnen we nu vlugger
klaar zijn, aangezien de situatie daar mutatis mutandis dezelfde is als bij de gemeente
en onze hierboven bereikte conclusies dus hier van toepassing zijn.
Volgens artikel 22 van de wet is de provinciale inspecteur onder de bevelen van gedepu
teerde staten belast met het toezicht op de zorg voor de niet-overgebrachte provinciale
archieven. Hierboven heb ik reeds met instemming verwezen naar de kritiek, die de vier
inspecteurs op deze bepaling hebben uitgeoefend23. Ze hebben gelijk: de term 'zorg'
moet worden vervangen door 'beheer' en men heeft dus verzuimd om tegelijk met de
door de staatssecretaris voorgestelde wijziging van het tweede lid van artikel 25 hetzelf
de te doen met artikel 22.
Den Teuling betoogt daarentegen, dat de wetgever dit verzuim niet onwillekeurig, maar
welbewust heeft begaan. Zijn redenering luidt: de vervanging van 'zorg door 'beheer'
in het tweede lid van artikel 25 was nodig om een dubbel toezicht op de zorg voor de ge
meentearchieven te voorkomen, maar die noodzakelijkheid deed zich bij artikel 22 niet
voor, aangezien van een dubbel toezicht op de zorg voor de provinciale archieven geen
sprake was. 'Als de wet zorg gebruikt, wordt zorg bedoeld', meent hij24. Ik deel dit ver
trouwen in het woordgebruik van de wet nu eenmaal niet. Het bezwaar van Eeftink
c.s., dat de provinciale inspecteur krachtens artikel 22 toezicht houdt op zijn eigen su
perieuren, kan volgens Den Teuling worden ondervangen door een verslaglegging aan
het rechtstreeks gekozen bestuursorgaan, zegge provinciale staten, aan wie G.S. weer
verantwoordelijk zijn25. Het lijkt mij een gewrongen constructie zolang de inspec-
22 T.a.p. blz. 313.
23 Zie noot 19.
24 T.a.p. blz. 305.
25 T.a.p. blz. 309.
[142]
teur volgens artikel 22 onder de bevelen van G.S. staat, aangezien een ambtenaar nor
maliter verslag uitbrengt aan degene, onder wiens bevelen hij is gesteld en niet over
diens hoofd heen aan een hoger gezag. Ik kan me voorstellen, dat men zich in vele pro
vincies met behulp van deze constructie uit het probleem tracht te redden, zoals Den
Teuling mededeelt, maar het probleem zelf is daarmee niet opgelost.
Het probleem is namelijk, dat we niet kunnen volstaan met in artikel 22 'zorg' te ver
vangen door 'beheer', maar dat bovendien 'toezicht' hier evenals in artikel 25 moet
worden vervangen door 'inspectie'. Er is immers een duidelijke analogie tussen de beide
gevallen: de verhouding tussen G.S. en hun inspecteur stemt overeen met die tussen b.
en w. en de gemeentearchivaris, anders gezegd tussen bestuurlijk gezag en ambtelijke
functie. Wie zich ertoe geroepen voelt, kan nu zonder moeite de aldus te verbeteren
tekst van artikel 22 redigeren; ik zie hier kortheidshalve van af.
Tenslotte kunnen we ons nog afvragen, of niet op andere wijze zou moeten worden
voorzien in het toezicht op de zorg voor de provinciale archieven, wanneer dit toezicht
tengevolge van de bovenbedoelde herziening van artikel 22 uit de wet zou verdwijnen.
Dat zou dan een toezicht van hogerhand moeten zijn, van rijkswege dus26. Als motief
voor het invoeren van zo'n vorm van toezicht zou men de eis van consequentie kunnen
aanvoeren: indien er toezicht op de archiefzorg van de lagere organen moet zijn, dan
niet alleen voor de gemeenten en waterschappen, maar ook voor de provincies. Ik zie de
noodzakelijkheid daarvan niet in: men kan de provincies op dit punt niet met de ge
meenten en waterschappen over één kam scheren en wel om de voor de hand liggende
reden, dat de provincies in belangrijke mate van deze zorg worden ontheven tengevolge
van de overbrenging van hun archieven naar de rijksarchiefbewaarplaatsen, voor zover
die archieven ouder dan vijftig jaar zijn. Het toezicht van hogerhand op de archiefzorg
van gemeenten en waterschappen heeft zijn oorsprong juist gevonden in de overweging,
dat vooral de zorg voor hun oude archieven beter moest worden gewaarborgd en deze
overweging kan dus ten aanzien van de provinciale archieven niet gelden. Het gaat dus
alleen om de vraag, of rijkstoezicht op de zorg voor de niet-overgebrachte provinciale
archieven nog wel noodzakelijk zou zijn en dan ben ik met Den Teuling27 geneigd deze
vraag ontkennend te beantwoorden, aangezien deze noodzakelijkheid in de praktijk
niet is gebleken.
We komen aan ons laatste punt: het toezicht op de zorg voor de rijksarchieven. Hier
over spreekt artikel 19 van de wet, waarbij dit toezicht onder de bevelen van de minister
van CRM wordt opgedragen aan de algemene rijksarchivaris. Het is alweer merkwaar
dig, dat men bij de behandeling van het wetsontwerp de implicaties van dit artikel niet
heeft beseft. Immers de zorg voor de niet-overgebrachte rijksarchieven is bij de vooraf
gaande artikelen 16 en 17 opgedragen aan de hoge colleges van staat, de directeur van
het kabinet des konings en de ministers, hoofden van departementen van algemeen
bestuur. Toezicht op deze zorg betekent dus toezicht op het beleid van de hoogste
staatsorganen: de algemene rijksarchivaris is dus belast met het toezicht op de mi-
26 Aldus terecht Eeftink c.s., t.a.p. blz. 116.
27 T.a.p. blz. 308.
[143]