onder toezicht van hun eigen archivaris zouden komen te staan. Eeftink c.s. wijzen op de uitlating van staatssecretaris Scholten, dat het toezicht van de gemeentearchivaris ei genlijk een onderdeel zou zijn van het toezicht (lees: de inspectie!) dat de provinciale in specteur anders in het algemeen zou uitoefenen en ik ben het geheel met hen eens, dat deze constructie onhoudbaar is15. Interessanter is, dat de staatssecretaris in zijn memorie van antwoord het in het voorlo pig verslag van de kamer aanbevolen 'toezicht op de zorg' heeft vervangen door 'toe zicht op het beheer' en dit op grond van de overweging, dat er anders sprake zou zijn van een dubbel toezicht op de zorg16. Dit argument keert zich echter tegen zichzelf, na melijk op het beheer, aangezien het toezicht van G.S. op de zorg dat op het beheer im pliceert, zoals Eeftink c.s. terecht hebben opgemerkt17. Immers G.S. baseren zich bij de uitoefening van het toezicht op het oordeel van hun inspecteur, die het beheer heeft ge toetst aan de wettelijke voorschriften en in deze constructie strekt het toezicht op de zorg zich via de inspectie dus wel degelijk mede over het beheer uit. Men kan het ook anders beredeneren: de doeltreffendheid van de zorg moet grotendeels worden afgele zen uit de kwaliteit van het beheer en men kan de eerste dus niet afdoende beoordelen zonder de laatste erbij te betrekken. De redenering van Ruygh 'toezicht op het beheer is eigenlijk toezicht op de zorg' gaat niet op, maar dat toezicht op het beheer in het ver lengde ligt van toezicht op de zorg is logisch en de praktijk is, als ik met niet vergis, veelal daarmee in overeenstemming. Het grapje, door Fasel opgetekend uit de mond van een oud-inspecteur, dat het verschil tussen toezicht op het beheer en op de zorg zo iets is als het verschil tussen kijken naar en in de archiefdozen, slaat dan ook nergens op en brengt ons geen stap verder. In plaats van tweeërlei toezicht op de zorg koos de staatssecretaris dus voor tweeërlei toezicht op het beheer, zonder echter duidelijk te maken waarom in zijn gedachtengang het een niet kon en het ander wel. Laten we er niet langer omheen draaien: het kan geen van beide. Als we ons uit het voorafgaande herinneren wat het begrip toezicht in het sedert 1919 bestaande systeem inhoudt, moeten we tot de conclusie komen dat van enigerlei vorm van toezicht door de gemeentearchivaris geen sprake kan zijn, noch op de zorg, noch op het beheer. Het protest van Ruygh tegen het toezicht van de gemeentearchivaris zou volkomen op zijn plaats zijn geweest, als 'zorg' niet door de staatssecretaris was gewij zigd in 'beheer': in dat geval zou de gemeentearchivaris inderdaad toezicht hebben moeten uitoefenen op zijn eigen superieuren en zulks nota bene onder hun bevelen; gekker kan het niet! Het verbaast mij, dat Den Teuling in opperste begripsverwarring verklaart hiertegen geen principieel bezwaar te hebben18 en ik ben het daarentegen vol komen eens met hen, die dit ten enenmale uitgesloten achten19. 15 T.a.p. blz. 111. 16 Duparc-Hinrichs, blz. 103. 17 T.a.p. blz. 114. 18 T.a.p. blz. 308. 19 Aldus Eeftink, c.s., t.a.p. blz. 115, en Van Veldhuizen, hiervoor blz. 40. [140] Maar evenmin kan ik mij verenigen met het toekennen aan de gemeentearchivaris van toezicht op het beheer, en wel omdat dit in strijd is met de betekenis van het begrip toe zicht in de zin van de autonome, bestuurlijke, corrigerende bevoegdheid, zoals die aan G.S. is toegekend. Neen, de controlerende functie, die de gemeentearchivaris onder de bevelen van b. en w. uitoefent, kan niet anders worden gezien dan als een ambtelijke, afgeleide bevoegdheid en die heet sedert 1919 geen toezicht, maar inspectie. Dat is het in feite ook en zo wordt het wetsartikel ook in de praktijk geïnterpreteerd. Geen wel denkend gemeentearchivaris zal het immers in zijn hoofd halen om in een concreet ge val een gemeentelijk diensthoofd dwingend voor te schrijven hoe hij zijn niet- overgebrachte archieven moet beheren: wel zal hij de bevindingen van zijn onder de be velen van b. en w. verrichte inspecties aan b. en w. rapporteren en aan hen ter beoorde ling overlaten of zij het nodig achten corrigerend in te grijpen. Dit alles neemt uiteraard niet weg, dat de gemeentearchivaris met tactvol optreden zijn invloed op het beheer zeer wel kan laten gelden zonder dat b. en w. eraan te pas hoeven te komen. Dat geldt voor iedere inspecteur op elk terrein: een goed inspecteur probeert zijn slachtoffers eerst zelf te krijgen waar hij hen wil hebben en valt pas terug op het bestuurlijk gezag, wanneer hij het alleen niet meer af kan. Maar daar gaat het niet om: het gaat erom, dat in een conflictsituatie het laatste woord aan het bestuurlijk gezag is en niet aan de inspecteur. Mijn conclusie is, dat het tweede lid van artikel 25 zou moeten worden gelezen als volgt: 'Onder de bevelen van burgemeester en wethouders is de gemeentearchivaris belast met de inspectie van de archiefbescheiden van de gemeentelijke organen, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats. De gemeente raad stelt voor deze inspectie een regeling vast, welke aan gedeputeerde staten wordt medegedeeld'. Over deze formulering zij nog opgemerkt, dat in plaats van 'toezicht op het beheer' niet is gekozen voor 'inspectie van het beheer'. Beheer is een abstractie en als zodanig niet voor inspectie vatbaar, in tegenstelling tot concrete zaken als de archiefbescheiden en de toestand waarin deze verkeren. Als we het over de hierboven voorgestelde tekst van artikel 25 tweede lid eens kunnen worden, is de begripsverwarring opgelost en behoren de verdere problemen tot het ter rein van de beleidskwesties, die met geen wetsartikelen uit de weg te ruimen zijn. Om deze reden acht ik het denkbeeld van de vier inspecteurs om de provinciale inspecteur uitdrukkelijk de inachtneming van de aan de gemeentearchivaris opgedragen inspectie voor te schrijven geen verbetering20. Zij erkennen trouwens zelf, dat zo'n voorschrift in principe niet nodig is. Ik zou zeggen, dat het vanzelf spreekt dat de provinciale inspec teur rekening moet houden met andermans bevoegdheden: dat moet iedere ambtenaar doen en anders deugt hij niet voor zijn taak. Op dit punt ben ik het met Den Teuling eens, dat we de mogelijke bezwaren van het bestaan van tweeërlei inspecties niet te breed moeten uitmeten21. Als Kölker zegt, dat hij zich met genoegen afzijdig houdt wanneer de gemeentearchivaris hem kan ontlasten en als Van Ommeren daartegenover verklaart er geen been in te zien om een archief te gaan inspecteren waarmee de gemeen- [141] 20 21 T.a.p. blz. 115. T.a.p. blz. 306.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 27