meer aan de bekorting van zijn exposé door de commentatoren. De staatssecretaris heeft namelijk in werkelijkheid zijn betoog afgerond met de veelzeggende woorden 'zorg is dus eigenlijk een hoger begrip dan beheer', en de helderheid zou ermee gediend zijn geweest als deze concluderende uitspraak in de commentaar van Duparc-Hinrichs was overgenomen (quod non), omdat daarin nu juist de kern van het onderscheid is gelegen8. Als Fasel de moeite had genomen om terug te grijpen op hetgeen de staatsse cretaris woordelijk heeft gezegd, was dit de helderheid ten goede gekomen. Wie anderen gebrek aan helderheid verwijt, moet zelf ook oppassen. Duparc-Hinrichs wijzen er nog op, dat de omschrijving van de staatssecretaris was ontleend aan een hem toegezonden, maar toen nog niet gepubliceerd artikel van dr. G. W. A. Panhuysen. Fa sel neemt deze mededeling over met weglating van de door mij gecursiveerde woorden en laat zodoende het artikel van Panhuysen voor de argeloze lezer de mist in gaan. Toch had hij kunnen weten dat en waar dit voor ons onderwerp belangrijke artikel is gepubliceerd, want zowel Duparc-Hinrichs als Eeftink c.s. verwijzen ernaar: het is af gedrukt in het tijdschrift Overheidsdocumentatie onder de titel 'Toezicht op het beheer van de archieven der gemeentelijke organen'9. Panhuysen kwam hiermee in het geweer tegen de zienswijze van Ph. F. Ruygh, destijds directeur van het registratuurbureau van de VNG, die de invoering van het bedoelde toezicht had bestreden op grond van de vol gende overwegingen: 'B. en w. zijn belast met de zorg voor de archieven: zorg is een breder begrip dan beheer, dus valt ook het beheer onder de zorg van b. en w.. De ge meentearchivaris moet toezicht houden op het beheer: dit betekent, dat b. en w. in dit opzicht staan onder toezicht van de archivaris'10. Panhuysen bestreed deze argumenta tie door erop te wijzen, dat 'zorg' in vergelijking met 'beheer' niet een breder, maar een hoger begrip is, dat duidt op de algemene (beter: bestuurlijke, v.H.) verantwoordelijk heid voor de behartiging van de archiefbelangen. Hij preciseerde de zorg van b. en w. als zorg voor bergruimte, inrichting, personeel, voorschriften en geldmiddelen, het be heer als 'de taak van degene, die onder de bevelen van b. en w. de eigenlijke werkzaam heden verricht of door zijn personeel laat verrichten, die aan een goede bewaring, orde ning, inventarisatie, raadpleging enz. van de archiefbescheiden verbonden zijn' en voegde eraan toe dat de beide begrippen in deze zin ook reeds zijn bedoeld en toegepast in de Archiefwet 1918U. Het leek mij niet overbodig deze pennestrijd van twintig jaar geleden, door Fasel de mist in gewerkt, nog eens in herinnering te brengen, omdat het daarbij zo duidelijk ging om de kern van de zaak: het hiërarchisch onderscheid tussen zorg en beheer, dat princi piële onderscheid, waarover Fasel nog zijn twijfels heeft12, maar dat Panhuysen toen reeds buiten twijfel heeft gesteld. Zorg en beheer hebben dus ook wel degelijk een vast omlijnde betekenis, al is die moei- 8 De bedoelde passage uit de rede van de staatssecretaris is volledig weergegeven in mijn artikel 'De regeling van de zorg voor de gemeentearchieven ingevolge artikel 23 van de Archiefwet 1962'; NAB, 67ste jrg. blz. 118-122; aldaar blz. 120. 9 Overheidsdocumentatie, 13de jrg. blz. 97-100. 10 Als voren, blz. 18. 11 Als voren, blz. 99. 12 T.a.p. blz. 331. [136] lijk in een handzame definitie vast te leggen en alleen maar te omschrijven door een op somming van hun elementen. Wil men het kort karakteriseren, dan kan men zeggen: de zorg moet de condities scheppen, die een doeltreffend beheer mogelijk maken; beheer is dagelijkse zorg13. Genoeg over het verschil tussen zorg en beheer, maar voordat ik ervan af stap, moet ik nog bekennen dat het mij eerlijk gezegd verbaast, dat Fasel er niet in is geslaagd deze dingen, zo simpel en logisch als ze zijn, aan de Alkmaarse bestuurders en ambtenaren duidelijk te maken. Zelf heb ik daarmee in Amsterdam nooit moeite gehad, op het stadhuis niet en ook niet bij mijn cursisten van de gemeentelijke registratuurcursus, voor zover ze over een goed stel hersens beschikten. Maar Fasel twijfelt dan ook aan de juistheid van het onderscheid tussen zorg en beheer, ook aan het praktisch nut van deze begrippen en het valt nu eenmaal niet mee anderen te overtuigen van iets, waaraan men zelf twijfelt. Moeten we hem geloven, dan zou er zelfs niets wezenlijks veranderen als het begrip zorg geheel uit de wet zou verdwijnen14. Daarbij ziet hij echter geheel over het hoofd, dat zulke begrippen als zorg en beheer (evenals toezicht en inspectie, waaro ver straks) in de wet eenvoudig niet kunnen worden gemist, omdat de wet nu eenmaal de bevoegdheden moet regelen van degenen, die uitdrukkelijk met bepaalde taken wor den belast en omdat de wetgever aan die bevoegdheden benamingen moet geven om ze van elkaar te kunnen onderscheiden. Dat is gewoon een zaak van wetstechniek en wie dat allemaal van geen praktisch nut en dus waardeloos acht, ontkent daarmee impliciet het belang van alle artikelen van de wet, waarbij de bevoegdheden zorg en beheer aan diverse overheden en ambtenaren worden toegekend. Een wet, die bijvoorbeeld niet meer zou voorschrijven dat en waar er archivarissen moeten zijn: is dat wat Fasel wil? Ik neem aan van niet, maar het zou wel de consequentie van zijn betoog zijn. De wet kan immers geen functies in het leven roepen zonder daaraan bepaalde bevoegdheden met name toe te kennen? Ik kan dit betoog van Fasel dan ook niet serieus nemen: zijn twijfelzucht heeft hem hier kennelijk parten gespeeld. Wanneer we nu overgaan tot een analyse van de begrippen toezicht en inspectie, keren we even terug naar de Archiefwet 1918: toen kreeg het toezicht van gedeputeerde staten op de zorg voor de archieven van de lagere organen een wettelijke grondslag, nader uit gewerkt in het koninklijk besluit van 6 september 1919, waarbij de inspectie werd gere geld. Voor het becommentariëren van het onderscheid tussen toezicht en inspectie geldt alweer hetzelfde als wat hierboven is geconstateerd ten aanzien van zorg en beheer, na melijk dat men zich destijds daarover niet druk heeft gemaakt, omdat niemand er pro blemen mee had. Evenals bij zorg en beheer kon men toen en kan men ook nu nog het verschil afleiden uit het koninklijk besluit zelf. Nog duidelijker komt het trou wens tot uiting in hoofdstuk IX van het archiefbesluit van 1968, dat op dit punt in we zen overeenkomst met het k.b. van 1919, maar in het algemeen beter is geformuleerd. Om het verhaal dus niet nodeloos ingewikkeld te maken kunnen we ons verder baseren op de tekst van het archiefbesluit. We zien dan, dat het onderscheid tussen toezicht en inspectie, evenals dat tussen zorg 13 Zie mijn in noot 8 aangehaalde artikel, blz. 120. 14 T.a.p. blz. 312. [137]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 25