Zorg en beheer, toezicht en inspectie: de begrippen en hun betekenis Over bovenstaand kwartet van begrippen is in dit tijdschrift een levendige discussie ont staan, te beginnen met het artikel van de gemeentelijke archiefinspecteurs E. J. Eef- tink, C. J. de Kruyter, J. H. S. M. Veen en H. W. van Veldhuizen1, gevolgd door de reacties daarop van drs. A. J. M. den Teuling2, drs. W. A. Fasel3 en nogmaals H. W. van Veldhuizen4. Als men hun conclusies met elkaar vergelijkt, blijken zij het in één op zicht eens te zijn: de archiefwet vertoont op dit punt gebreken en daar moet iets aan worden gedaan. Maar over de vraag waaraan het hapert en hoe daarin verbetering te brengen lopen hun meningen diametraal uiteen. Om een paar voorbeelden te noemen, de vier inspecteurs erkennen de betekenis van het onderscheid tussen zorg en beheer en willen dat ook verder doorvoeren, maar Fasel trekt het principiële verschil tussen zorg en beheer en daarmee het praktisch nut van deze begrippen in twijfel. Voorts acht het viertal het onjuist dat de provinciale inspecteur krachtens zijn toezicht op de zorg voor de provinciale archieven zijn eigen superieuren op de vingers kan tikken, maar Den Teuling ziet dat niet zo somber in en bepleit integendeel het toepassen van dezelfde fi guur op de gemeenten, zodat het toezicht van de gemeentearchivaris zich ook daar over de zorg voor de archieven zou moeten uitstrekken. Fasel gaat dwars tegen alles in met zijn standpunt, dat zowel het provinciale als het gemeentelijke archieftoezicht moet worden afgeschaft om plaats te maken voor één alles omvattende rijksarchiefinspectie. Van Veldhuizen tenslotten vervalt in zijn wederwoord aan de adressen van Fasel en Den Teuling in ironie. Vanwaar dit langs elkaar heen praten, deze spraakverwarring? Ik zie twee hoofdoorzaken. De eerste is, dat er nog altijd misvatting mogelijk blijkt over de betekenis van de termen zorg en beheer; de tweede, dat de wet zelf mank gaat aan een begripsverwarring die de deelnemers aan de discussie is ontgaan. Het rechtzetten van die misvatting en het ontrafelen van die begripsverwarring is het doel van deze regelen. In de aanhef sprak ik van een kwartet van begrippen. Inderdaad vormen ze in het systeem van de wet een samenhangend complex van bevoegdheden dat, mits conse quent toegepast, een sluitend geheel te zien kan geven. Aan die consequente toepassing ontbreekt het nu juist. Maar alvorens hierop nader in te gaan moeten we eerst weten 1 Toezicht op het beheer van de gemeentelijke archiefbescheiden, welke niet naar een archiefbe waarplaats zijn overgebracht; NAB, 83ste jrg. blz. 110-117. 2 Toezicht op zorg en beheer van gemeentelijke archiefbescheiden welke niet naar een archiefbe waarplaats zijn overgebracht; NAB, 83ste jrg. blz. 303-309. 3 Over zorg, beheer en toezicht; NAB, 83ste jrg. blz. 310-313. 4 Toezicht op zorg en beheer; klimaat wordt gunstig voor oplossingen; hiervoor blz. 40-41. [134] waarover we het hebben: wat verstaan we nu eigenlijk onder zorg en beheer, toezicht en inspectie? Om te beginnen zorg en beheer. De betekenis van deze beide termen hoeft eigenlijk geen vraag te zijn voor wie de moeite neemt goed na te lezen wat daarover voor en na de totstandkoming van de Archiefwet 1962 is gezegd en geschreven. Ik zou daarnaar dan ook kortheidshalve kunnen verwijzen, ware het niet dat Fasel hieraan een betoog wijdt, dat blijk geeft van minder goed lezen en daaraan conclusies verbindt, die niet on weersproken kunnen blijzen. Zorg en beheer zijn al sedert 1918, toen de archiefwet deze begrippen introduceerde, in ons spraakgebruik ingeburgerd. Het onderscheid behoefde destijds geen nadere uitleg en men zal daarnaar in Fruins commentaar dan ook tevergeefs zoeken: men kon het im mers gemakkelijk afleiden uit de wet zelf. Zij droeg de zorg voor de archieven van de lagere organen voor de provincies uiteraard met uitzondering van hetgeen naar de rijksarchiefbewaarplaatsen was overgebracht aan hun dagelijkse besturen, het be heer van de overgebrachte archieven aan hun archivarissen of secretarissen op. Het on derscheid is dus hiërarchisch bepaald: zorg is een bestuurlijke bevoegdheid, beheer een ambtelijke. Anders gezegd: zorg is van hogere orde dan beheer. Dit onderscheid is voor de verhoudingen in de overheidssfeer zo kenmerkend, dat het niet alleen voor het ar chiefwezen geldt, maar zijn analogie vindt in de gezagsverhoudingen bij andere diensten en bedrijven, zoals Fasel terecht heeft opgemerkt5. Ik kan hem echter niet vol gen in zijn betoog, dat de ambtelijke dienst aan dit onderscheid niets zou hebben, om dat zorg en beheer volgens hem geen vast omlijnde betekenis zouden hebben (waarover straks meer) alsmede omdat burgemeester en wethouders uit hoofde van hun zorgplicht toch volledig verantwoordelijk zouden blijven voor het beheer. Alsof het voor de be oordeling van de taakvervulling van een gemeentearchivaris geen verschil zou maken, of gebreken in het beheer aan hemzelf te wijten zijn dan wel aan het falend beleid van zijn superieuren, waarvoor hem de verantwoordelijkheid niet kan worden aangewre ven. Misschien is er dan in Alkmaar nog nooit een diensthoofd wegens wanbeheer ge diskwalificeerd, maar het kan gebeuren (al ben ik voor Fasel niet bang). Bij mijn weten is het onderscheid tussen zorg en beheer onder de werking van de Ar chiefwet 1918 nimmer een voorwerp van commentaar of discussie geweest. Dat werd het pas, toen in 1959 bij de openbare beraadslaging in de Tweede Kamer over het nieu we ontwerp-archiefwet het omstreden tweede lid van artikel 25, waarbij de gemeentear chivaris met het toezicht op het beheer van de niet-overgebrachte archieven wordt be last, aan de orde kwam. Bij die gelegenheid heeft staatssecretaris mr. Y. Scholten in de kamer een toelichting op de betekenis van de termen zorg en beheer gegeven, welke toe lichting in verkorte vorm is weergegeven in de commentaar op de Archiefwet 1962 van Duparc-Hinrichs6 en het is deze passage, die Fasel in zijn stuk heeft geciteerd met de opmerking, dat zij niet uitblinkt door helderheid7. Daarin kan ik een eind met hem meegaan, maar dat gebrek aan helderheid ligt niet zozeer aan de staatssecretaris, doch 5 T.a.p. blz. 313. 6 F. J. Duparc en F. Flinrichs, De Archiefwet 1962; commentaar op de Archiefwet 1962 en daaruit voortvloeiende regelingen (1963), blz. 18. 7 T.a.p. blz. 311. [135]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 24