waarop in de benoeming van streekarchivarissen kan worden voorzien. De steeds weer
kerende ervaring bij vacatures is, dat de belangstelling van capabele kandidaten niet
groot is. In de dossiers die ik erfde van mijn voorganger Bernsen kom ik bij herhaling
de opmerking tegen: het oprichten van streekarchivariaten is niet moeilijk; ze adequaat
bemannen een bijna onmogelijke zaak. Ik ben geneigd het hem na te zeggen. Ondanks
de vergrote opleidingscapaciteit van de rijks archiefschool, ondanks de nadruk op de
managementkwaliteiten, ondanks niet in de laatste plaats de uitstekende honore
ring van de streekarchivarissen de meeste zijn referendaris, hetgeen slechts één rijks
collega kan nazeggen ondanks al die zaken is het nog steeds moeilijk om voor
bestaande zowel als nieuwe archivariaten voldoende geschikte kandidaten te vinden.
Dat het desondanks tot nu toe in Brabant redelijk gelukt is, heeft U reeds kunnen
constateren in het begin bij mijn constatering, dat de ervaring met de streekarchivaria
ten positief genoemd mag worden.
Ik realiseer mij dat ik slechts oppervlakkig een aantal ervaringsgegevens heb kunnen be
handelen, maar gelet op de beperkt toegemeten tijd laat ik het hierbij en ga over tot het
tweede gedeelte van mijn verhaal, namelijk de rol van de provincie t.a.v. de samenwer
king in het archiefbeheer.
Gelet op recente publicaties van een drietal van mijn collega's over de toezichthouden
de rol van de provincie is de verleiding uiteraard groot meer algemene beschouwingen
over deze materie te houden, maar ik zal Uw gastvrijheid niet misbruiken door hier een
debat aan te gaan, waarvoor een ander forum meer geëigend is. Ondanks die beperking
wil ik er nadrukkelijk op wijzen, dat wat ik weergeef een in Brabant gegroeide situatie
is, welke dus zeker niet geldt, althans niet hoeft te gelden, voor andere provincies. Het
zal U immers niet onbekend zijn, dat sommige provincies in het geheel geen rol zien
weggelegd voor streekarchivariaten, althans nóg niet, want het tij keert.
Wanneer ik dan kom tot de rol van de provincie bij de streekarchivariaten, dan is wel
licht het belangrijkste dat bij gebreke aan een archiefbeleid van de centrale overheid dit
beleid ten aanzien van de gemeenten en waterschappen is toegevallen aan de provinciale
besturen. Deze hebben daaraan op nogal uiteenlopende wijze vorm gegeven. In Bra
bant heeft het provinciaal bestuur gemeend, dat een beleid gebaseerd op de Archiefwet
gericht dient te zijn op het uitvoering geven aan de verplichting tot een goede archief-
zorg door gemeenten en waterschappen zelf.
Dit beleid kent een aantal aspecten:
- het initiëren: hoewel het voorkomt, dat gemeenten zelf met het plan komen voor een
archivariaat, is het toch vaak zo dat het initiatief uitgaat van de provincie. Dit gebeurt
dan d.m.v. oriënterende gesprekken, waarna opstelling volgt van concepten voor een
gemeenschappelijke regeling, een begroting en een raadsvoorstel. Afhankelijk van het
verloop van deze gesprekken wordt daaraan deelgenomen door de provinciale inspec
teur, ambtenaren van de provinciale griffie en eventueel de vakgedeputeerde. Dit facet
van de provinciale taak, het initiëren, is naar mijn mening het belangrijkste en ook het
moeilijkste. Er is een samenspel voor nodig van het bestuur met de inspecteur. Als deze
laatste zelfstandig opereert, zonder rugdekking van zijn bestuur, is de kans van slagen
gering.
[122]
- direct samenhangend is het facet van het stimuleren. Een beleid formuleren is mooi,
maar om het te verwezenlijken is een aantal instrumenten nodig; daarbij hoort ook de
subsidiekraan. Politiek gezien een zaak met veel haken en ogen. Immers de wet stelt dat
de financiële lasten van de archiefzorg gedragen worden door de gemeenten en water
schappen, welke in bijzondere gevallen een beroep kunnen doen op een rijksbijdrage.
Van een provinciale financiële ondersteuning is dus geen sprake. Bovendien is het dis
cutabel of de toezichthouder moet gaan subsidiëren in een taak waar hij zelf toezicht op
moet uitoefenen. Ondanks die bezwaren is gebleken dat een stimulans in de financiële
sfeer noodzakelijk was om een aantal gemeenten te helpen het provinciale beleid te ac
cepteren. En omdat er van het rijk geen enkele financiële bijdrage voor streekarchivari
aten is te verwachten (dit ondanks herhaald aandringen) blijft er voor de provincie wei
nig anders over dan zelf tot subsidiëring over te gaan. Naast het middel van het subsidie
is er een groot scala van middelen, variërende van enerzijds het schrijven van opwek
kende brieven tot anderzijds het opleggen van een gemeenschappelijke regeling. Van dit
laatste middel is nimmer gebruik gemaakt om gemeenten tot samenwerking in archief
beheer te brengen, maar geheel uitgesloten acht ik de toepassing ervan niet, indien in
een nieuwe archiefwet de verplichting tot aanstelling van een archivaris zou worden op
genomen.
Tussen de twee genoemde uitersten beschikt een provinciaal bestuur over tal van subtie
le en minder subtiele mogelijkheden om de bereidheid tot deelname aan een gemeen
schappelijke regeling te bevorderen. Vandaar ook mijn verwachting, dat het tot stand
brengen van een sluitend net van archiefdiensten op zichzelf niet zo'n grote opgave zal
zijn, wanneer eenmaal alle provinciale besturen dit als een beleidszaak accepteren. De
problemen liggen veel meer in de sfeer van de normering: hoe groot moet een archivari
aat zijn? Langs welke grenzen moet een archivariaat worden ingevuld? Hoeveel werk
dagen per&feelnemer? Wel of geen deelname van een waterschap? e.d. Naar mijn me
ning komt men hier duidelijk aan de grenzen van de provinciale taak. Ofschoon een ze
kere sturing vanuit de provincie haar nut kan hebben, past het in de decentralisatie
gedachte dat allereerst gemeenten en waterschappen zelf tot formulering van opvattin
gen komen. In een aantal gevallen is dat ook gebeurd: zo bijv. is het Streekarchief
Zuid-Oost-Brabant door de deelnemers zelf 'genormeerd'.
Hetzelfde geldt voor de gemeentelijke archiefdienst van Gemert in omgekeerde zin,
waarvan het provinciaal bestuur overigens duidelijk heeft laten blijken niet op prijs te
stellen, dat dit leidde tot een doorbreken van het streven naar grotere eenheden. Het
bleef echter bij een advies.
Dat woord advies brengt mij tot wat ik zie als de kern van de provinciale taak t.o.v. de
samenwerking in archivariaten. Want niet alleen in de beginfase van een archivariaat is
de adviserende rol essentieel, maar ook en vooral later wanneer het archivariaat van
start is gegaan, wordt door de gemeenten maar al te graag gesteund op de provincie als
adviseur. Ook elders in de verhouding tussen provincie en gemeenten denk b.v. aan
de ruimtelijke ordening, maar ook bij meer aan het archiefwezen verwante andere con
troletaken komt beleid steeds meer in onderling overleg tot stand: museumconsulen
ten, muziekconsulenten e.d. In dat vak zie ik voor de provincie een blijvende nuttige
taak weggelegd.
[123]