gemeentearchief van Dordrecht iets van de Van Beverens, de Bibliothèque Wal- lonne een pakketje papleren van een Hugenotenfamilie, en ook particulieren, zoals de graaf van Renesse te Luik, werden bedacht. Voor het rijksarchief in Utrecht bestemde Muller archivalia afkomstig van Adam van Lokhorst, maar enige jaren later speelde hij die door naar het archief van het slot Zuylen". Overigei s zijn van al deze families ook stukken in het familiearchief achtergebleven, zoals uit een in 1939 daarvan gemaakte inventaris blijkt7. 3. Stukken betreffende eigendom en beheer van goederen. Hierdoor had Muller evenmin veel belangstelling. We zsen dat onder andere aan het herhaalde gebruik van het woord "scheurpapier" in zijn opmerkingen over dergelijke stukken, door hem toegedacht aan de rijksarchieven in Zeeland en in Gelderland8. In een latere correspondentie met baron van Hardenbroek heeft hij het over 'eene groote hoop' charters die hij voor vernietiging bestemt; waarschijnlijk waren dat transportakten11. Hoe ver hij hierin gegaan is en wat er precies verloren is gegaan, is niet bekend. In het familiearchief is er zo goed als niets van overgebleven. Uiteindelijk zijn er in de zomer van 1896 archiefbestanddelen gegaan naar de volgende instellingen: Algemeen rijksarchief, de rijksarchieven in Gelderland, Gro ningen, Utrecht en Zeeland, de gemeentearchieven van Amsterdam, Dordrecht, Leiden, Rotterdam en Utrecht, de Koninklijke Bibliotheek, de Bibliothèque Wal- lonne, de Hoge Raad van Adel, de Colleges van de Lekdijk Bovendams en Beneden- dams, en de Duitse orde. Voorts ook nog naar enige particulieren. Iedereen was dankbaar en Muller kon nu aan de achtste koffer beginnen. Maar toen de inhoud daarvan bekend werd kwam de kritiek los. Deze koffer bleek namelijk het oudste deel van het Van Matenessearchief te be vatten. Omdat ook Muller van mening was dat de eenheid van een familiearchief- in-engere-zin niet verbroken mocht worden, volgde dit de weg van reeds eerder aangetroffen archivalia van die familie en belandde dus bij de Hoge Raad van Adel. Zeer tot ongenoegen van de algemene rijksarchivaris, Th. H. P. van Riems dijk, die dit belangrijke archief graag in zijn depot zou hebben ondergebracht. Mul ler schijnt deze gang van zaken wel betreurd te hebben, maar hij bekende niet gauw ongelijk. Zijn excuus, dat hij niet beseft had dat de achtste koffer zo'n belangrijk archief kon bevatten, was nogal zwak. Al een halve eeuw geleden had J. I. van Geer de Van Matenessepapieren uit het Hardenbroekarchief voor een groot deel beschre- s RAU, rijksarchief, nr. 36, d.d. 13.7.1903. Muller had al in 1902 stukken uit het ar chief van het slot Zuylen ontvangen van de eigenaar, waarmee hij op overeenkom stige wijze gehandeld heeft als met het Hardenbroekarchief, zie RAU, rijksarchief, nr. 35, d.d. 21.3.1902. Zie ook RAU, Slot Zuylen, vlnr. 136. De inventaris, van 2435 nummers, is van de hand van J. P. M. Vaissier. Een copie berust op het Centraal Register van Particuliere Archieven. 8 Nummers 60 en 61 van de in noot 5 genoemde lijst. Het betrof goederen onder Kep- pcl en het beheer van lenen onder Cadzand, beide 18e eeuw. 9 RAU, rijksarchief, nr. 29, d.d. 21.10.1896. Muller doet in die brief voorstellen tot ver deling van de charters uit de achtste koffer. De beschrijving van de stukken is echter zeer summier, zodat we niet weten van welke aard de te vernietigen charters waren. [284] ven in verschillende publikaties van het Historisch Genootschap te Utrecht10. De voorzitter van de Hoge Raad van Adel, die zich hiervan wel goed op de hoogte had gesteld, was evenmin tevreden. Hij constateerde dat hij niet alle indertijd beschreven stukken ontvangen had en riep Muller daarover ter verantwoording. Dit was een aanval die Muller beter kon pareren: de stukken waar het hier om ging waren af komstig van een Van Matenesse in zijn functie van ruwaard van Putten en zij wa ren daarom als overheidsarchief naar het Algemeen rijksarchief gegaan11. Van Riemsdijk was het echter op meer punten oneens met Muller. Volgens hem had het huisarchief, na afscheiding van de daarin berustende overheidsarchieven, in tact moeten blijven op het huis Hardenbroek. In december 1896 hadden beide heren hierover in Utrecht een gesprek, dat bij Muller, die slecht tegen aanmerkin gen kon, niet zo goed gevallen schijnt te zijn. Later kwam hij in een brief op dit gesprek terug12. Vermoedelijk is bij die gelegenheid ook de vernietiging van be scheiden ter sprake gekomen. Dat Van Riemsdijk ook hierin een andere gedrags lijn voorstond mogen we opmaken uit een brief van Muller uit 1897 over de zen ding van een pak charters uit het Hardenbroekarchief naar Den Haag: "Daar door U bij eene vorige gelegenheid de opmerking werd gemaakt dat onze wijze van handelen met de Hardenbroeksche stukken U min doelmatig scheen, aarzel ik echter iets te vernietigen en meen het best te doen met U de geheele ver zameling toe te zenden met verzoek daarmede naar welgevallen te handelen"13. Het lijkt op een verkapte wraakoefening. Er kwam een ontvangstbevestiging, maar de collectie is niet vermeld in de aanwinstenlijst van het ARA over 1897 of 1898. We laten het gaarne over aan een toekomstige inventarisator van het Hardenbroek archief om na te gaan wat men in Den Haag met die charters gedaan heeft. Het zal voor tegenwoordige leerlingen van de archiefschool niet moeilijk zijn aan te geven tegen welke elementaire beginselen Muller gezondigd heeft bij zijn behandeling van het Hardenbroekarchief. Het gaat er hier echter niet om blunders aan de kaak te stellen, maar om te laten zien hoe binnen het archiefwezen de in stelling ten aanzien van particuliere archieven radicaal is gewijzigd. Tegenwoordig is de eenheid van een archief ook een particulier archief een zodanig onaan tastbaar gegeven dat zelfs stukken die men vroeger als "overheidsarchieven" af scheidde nu vaak in de collectie blijven14. En aan trouwhartige beschrijvingen van visitekaartjes, zwemdiploma's en bidprentjes zien we dat stukken die Muller zeker als scheurpapier betiteld zou hebben nu niet meer vernietigd worden. De 10 Kronijk HG 1850, 223-232 (beschrijving van vijf stukken); Berigten HG III (1850), 97-129; Kronijk HG 1851, 14-23, 50-54, 72-81, 86-93, 143-147, 166-174. 11 RAU, rijksarchief nr. 39, d.d. 24.4.1897. Muller geeft in zijn brief een uitvoerige verantwoording over de plaatsing van sommige Van Matenesse-stukken. 12 RAU, rijksarchief, nr. 30, d.d. 26.2.1897. Het gesprek vond plaats op 16 december 1896. 13 RAU, rijksarchief, nr. 30, d.d. 9.9.1897. 14 G. H. A. Venner, Inventaris van het archief van de Familie van den Bergh te Roer mond (Maastricht 1975), inleiding, blz. 15. Zie ook A. Pathuis, Inventaris van ar chieven van leden der geslachten De Marees van Swinderen (Groningen 1972), passim en zie de vele archieven van politici op ARA II. [285

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 7