Moet dat nu zo
maken op grond van het be:temmingsbeginsel. Zij zullen het dus niet eens zijn met
Meeuwissen, dat het een variant is van dit beginsel. Zelf vind ik het ook in strijd
met mijn definitie van het bestemmingsbeginsel, immers het archiefbestanddeel dat
men wil overbrengen behoort volgens dit beginsel te blijven in het archief waar
voor het oorspronkelijk bestemd was. In dit verband merk ik op dat naar mijn me
ning mijn definitie duidelijker is dan die van de Archiefterminologie (83) en die van
Meeuwissen, waarin in plaats van 'oorspronkelijk' 'naar zijn aard' staat. Met de
uitdrukking 'naar zijn aard' heb ik altijd al moeite gehad, maar wanneer deze aard,
zoals Meeuwissen schrijft, ook 'nieuw' kan worden, begrijp ik er helemaal niets
meer van.
Hoewel ik een transmissie in strijd vind met het bestemmingsbeginsel zou ik toch
van een eigen beginsel willen spreken op grond van het nauwe verband dat er be
staat tussen functie en archief. Wij hebben het ook nodig bij onze stellingname ten
opzichte van het verschijnsel. Immers de archivaris die bij zijn ordening stuit op een
getransmitteerd archiefbestanddeel, zal toch niet klakkeloos de zaak gaan terug
draaien. Hij zal eerst terdege onderzoeken wat de gevolgen zijn en dan een keuze
maken tussen toepassing van het bestemmingsbeginsel of handhaving van het trans
missiebeginsel. Nog sterker spreekt dit bij overdracht van rechten, van eigendom
b.v.
En wanneer het tot territoriale herindeling van onze provincies zou komen zullen
transmissieproblemen toch onder de ogen moeten worden gezien.
Dit artikel was geschreven vóór de verschijning van het Concept Archiefterminolo
gie. Het verwijst dan ook nog naar de 'oude' Archiefterminologie.
W. J. Formsma
[316]
Naar aanleiding van de boekbespreking van
J. L. Admiraal en G. P. Nijkamp. Inventaris van de archieven der Gerefor
meerde kerken en verenigingen te Zwolle1835-1961.
Uitgave van de gemeentelijke Archiefdienst van Zwolle, no. 7, 1977,
door S. de Haan te Leeuwarden in het Nederlands Archievenblad 1979, nr. 2, blz.
182 t/m 187.
Met verbazing hebben wij kennis genomen van deze recensie, waarin twee collega's
- om het maar zo neutraal mogelijk te schrijven - behoorlijk 'in de tang genomen
zijn'.
De Haan immers schrijft: "het vastleggen van alle door mij genoteerde fouten zou
een klein boekwerk vereisen' (182) en een aantal bladzijden verder voor mij zijn
twee konklusies gewettigd:
1 De bewerkers beheersten de archivistische theorie niet of nauwelijks of zij heb
ben zich er niets van aangetrokken;
2 De bewerkers hebben verzuimd om zich aan de hand van litteratuur op de
hoogte te stellen van het reilen en zeilen van een plaatselijke Gereformeerde
kerk.' (186)
Na bestudering van de recensie zijn wij tot de konkJusie gekomen, dat enkele za
kelijke kritiekpunten weliswaar terecht naar voren zijn gebracht, maar - zo vragen
wij ons in gemoede af - moet dat nu zo? Moesten er nu zelfs straatkatten mitsgaders
uitgemergelde asielhonden' (186) bijgesleept worden om het werk van vakgenoten
belachelijk te maken? Dit kan, om in dezelfde sfeer te blijven, alleen maar verge
leken worden met vuilspuiterij en riooljournalistiek. Naar onze mening verhindert
deze benadering een goede zakelijke discussie over een onderwerp, dat dit alleszins
verdient, namelijk het inventarissen van archieven van gereformeerde kerken en
instellingen.
En zo komen wij meteen tot het punt, als zou bovengenoemde inventaris 'in een
maatpak (zijn) gehesen' (182). Het was namelijk zeker niet de bedoeling van de sa
menstellers een voorbeeldinventaris te vervaardigen, zoals hier en daar wordt ge
suggereerd (182 en 187). De achtergrond was integendeel een geheel andere.
[317]