Ordeningsbeginselen Hoewel in de zes jaren die verlopen zijn sinds de verschijning van mijn werkstuk 'Het inventariseren van archieven'1 de stof mij enigszins vreemd geworden is en de lust om mij opnieuw in deze ingewikkelde materie te verdiepen niet groot meer is, wil ik toch mijn commentaar geven op het artikel van Meeuwissen 'De ordenings beginselen opnieuw aan de orde gesteld'2. Het essentiële verschil van mening tussen Meeuwissen en mij schuilt in zijn opmer king dat ik over het hoofd gezien zou hebben dat er een onderscheid bestaat tussen de beginselen die alleen voor de archivaris zijn bedoeld en die welke tevens (cur sivering van mij) richtlijn zijn voor de administratie. Inderdaad heb ik dit onderscheid niet gemaakt omdat in mijn zienswijze geen plaats is voor ordenmgïbeginselen die bedoeld zijn zowel voor de archivaris als voor de administratie. Mijn bovengenoemd werkstuk was het resultaat van een opdracht van het bestuur van de Vereniging van Archivarissen tot het ontwerpen van een herziene(vernieuw- de) Handleiding. Ik kan dan ook de woorden van Van Hoboken3 volledig tot de mijne maken dat 'De ordeningsbeginselen van de Handleiding slechts gelden voor wat ik de secundaire archiefordening heb genoemd, d.w.z. de ordening van een reeds gevormd archief, waarbij de ordenende archivaris aan een eenmaal gevormde orde is gebonden en deze zo nodig moet herstellen'. Van Hoboken constateert dat temidden van een discussie die zeer verward was doordat velen meenden dat de ordeningsbeginselen van de Handleiding wèl bedoeld waren of zouden gelden voor de primaire archiefordening bij de administratie. Tets anders is de vraag of wij, archivarissen, ons aan deze beperking moeten houden of dat wij toch onze ordeningsbeginselen zo moeten formuleren dat zij zowel voor de primaire als de secundaire ordening kunnen gelden. Het laatste lijkt mij onjuist. De uitgangspunten van beide ordeningen zijn daarvoor te verschillend. Verwarring is het gevolg geweest, verwarring zal het gevolg zijn. Ik kom daarop aanstonds terug. Een andere gevolgtrekking uit mijn opvatting is, dat ik een pertinentiebeginsel ver werp. Het is geen alternatief voor het door de archivarissen aanvaarde herkomst- 1 Nederlands Archievenblad, 1973, blz. 1-80. 2 Nederlands Archievenblad, 1979, blz. 161-167. 3 Nederlands Archievenblad, 1957-58, blz. 109. [314] beginsel, maar ermee in strijd: 'ongeacht de herkomst'. Internationaal wordt de toe passing van dit 'beginsel' algemeen afgewezen4. De opmerking van Meeuwissen dat bij ontkenning van het pertinentiebeginsel een legale basis wordt ontnomen aan rubriekenstelsels is m.i. een voorbeeld van de ver warring waarover ik hierboven sprak. Voor het begrip pertinentie ken ik geen goed Nederlands woord. Wanneer ik een Latijns woordenboek opsla, vind ik bij de betekenissen van pertineo: op iets betrekking hebben, met iets in verband staan. De Duitsers spreken van 'Pertinenz' of Betreff'. Bij hen was de territoriale Perti- nenz zeer in trek, iets anders dus dan een pertinentie naar onderwerpen, waarover Meeuwissen en de Archiefterminologie (88) spreken. Trouwens Meeuwissen zelf noemt een ordening naar personen een ordening waaraan het pertinentiebeginsel ten grondslag ligt. Waarom dan niet ook aan een chronologische, zaaksgewijze of elk ander systeem van ordening. Dit overwegende en terugtastende op de betekenis van het Latijnse woord, kom ik voor de betekenis van pertinentie op zo iets als richtlijn. Het wordt daarmee 'sec' zinloos voor een ordeningsbeginsel. Slechts met de toevoeging van wat het betreft territoriaal, onderwerpsgewijs enz. krijgt het be tekenis als een systeem van ordening. Het zogenaamde pertinentiebeginsel is alleen maar een opvatting geweest, dat de archivaris zelf, dus subjectief, de geschiktste per tinentie, dus een richtlijn of criterium voor dc ordening moest vinden. Toen men ging zoeken naar een objectief beginsel, kwam men op het herkomstbeginsel dat geen partij kiest voor een bepaald systeem van ordening. Dat ons begrip fonds een erkenning insluit van het pertinentiebeginsel lijkt mij eveneens onjuist, in de Archiefterminologie zwemt het als een vreemde eend in één groep met 'archief', 'persoonlijk'-, 'familie'- en 'huis'archief (53-57). Het past beter bij 101 en 103, die nu gescheiden zijn door een even overbodige als onjuiste formu lering van 'een staat van aanwinsten'. Een ander, geenszins essentiëel, verschilpunt tussen Meeuwissen en mij is, dat Meeuwissen voorstelt de definitie van het structuurbeginsel aan te vullen met de zinsnede, dat verbeteringen in overeenstemming met de leidende gedachte welke aan de structuur ten grondslag ligt, mogen worden aangebracht. Al begrijp ik de gedachtengang van Meeuwissen, ik ben toch enigszins huiverig een zo subjectief be grip als 'verbeteren' in een definitie op te nemen. Ook ben ik van mening dat het woord 'herstellen' van de structuur de mogelijkheid van herstel van fouten, dus van het aanbrengen van verbeteringen overeenkomstig de leidende gedachte welke aan de structuur ten grondslag ligt, voldoende inhoudt. Tenslotte mijn eigen geesteskind, het versmade transmissiebeginsel. De handeling, de transmissie, dus de overbrenging van archiefbestanddelen van het ene archief naar het andere als gevolg van overgang van taken of taakonderdelen naar een ander bestuursorgaan, vindt plaats in de administratieve periode, maar ze betreft onderdelen van een reeds gevormd archief. Er zijn archivarissen die, wan neer ze in plannen tot een dergelijke transmissie worden gekend, hiertegen bezwaar 1 G. Panhuysen, Structuurbeginsel contra beginsel van herkomst?, Nederlands Archie venblad, 1965, blz. 29. [315]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 22