Toezicht op zorg en beheer van gemeentelijke archiefbescheiden welke niet naar een archiefbewaarplaats zijn overgebracht Dat de archieven der notarissen die in een bepaalde plaats resideerden, dikwijls niet in die plaats berusten zal ar.n het 'klapperen' dier archieven niet ten goede komen. Juist de in gemeentelijke archiefbewaarplaatsen in Nederland berustende notariële protokollen zijn in vele gevallen van indices voorzien. Het is, al heeft zulks met de eigenlijke bewaring der notariële archieven niets te maken, toch wel aardig er hier de aandacht op te vestigen, dat de opvolging der no tarissen in België geheel anders geregeld is dan bij ons. In de praktijk gaat een no tariskantoor over op de zoon of schoonzoon van de notaris, die is ontslagen of overleden. Slechts indien een zoon of schoonzoon ontbreekt wordt het kantoor verkocht. Een dergelijke verkoop kwam vroeger, over het algemeen tot ongeveer het midden der 17e eeuw ook hier te lande wel eens voor: ik ben zulke gevallen te gengekomen te Amsterdam en Breda, maar sedert lang zijn in Nederland notariaten en notariële archieven 'res extra commercium'. J. J. Beyerman 302 Reactie op: Toezicht op het beheer van gemeentelijke archiefbescheiden, welke niet naar een archiefbewaarplaats zijn overgebracht, NAB 84 (1979) aflevering 2, p 110-117. Wanneer men in aanmerking neemt dat de auteurs zich excuseren voor hun 'spoed- werk' verdienen de bovengenoemde aantekeningen zeker waardering. Vooral het hoofdstuk b over de inhoud van het gemeentelijke toezicht is een duidelijke en over zichtelijke opsomming van de inspectietaken van gemeente-archivarissen. Op het hoofdstuk a (oorsprong en karakter van het gemeentelijk toezicht) zijn al licht enige aanmerkingen mogelijk, maar in hoofdstuk d (consequenties van de ge hanteerde uitgangspunten voor het toezicht op de archiefbescheiden van de pro vincies en het rijk) staan opmerkingen, die niet onweersproken mogen blijven. Ter inleiding het volgende. De vier gemeentelijke archiefinspecteurs, die een aan de gemeente-archivarissen opgedragen taak uitvoeren (artikel 25, 2de lid van de Archiefwet 1962), gaan aan een kernpunt voorbij, n.l. het verschil in karakter van de bestuurslagen, waarover de diverse werkzaamheden op het gebied van het archieftoezicht door de wetgever zijn verdeeld. Al te gemakkelijk trekken de vier auteurs een parallel in de verhou ding gemeente-provincie enerzijds en provincie-rijk anderzijds. Men is hiertoe in zoverre gerechtvaardigd, dat de algemene goedkeurings- en toe- zichtsregels in de Gemeentewet en in de Provinciewet vrijwel overeenstemmen. Het betreft in die wetten de besluiten van raad, provinciale staten, van colleges van burgemeester en wethouders en van gedeputeerde staten, niet alleen ten aanzien van de begroting en rekening, maar ook van de andere besluiten zonder nadere aanduiding of begrenzing. In het bestek van dit artikel gaat het te ver, om uitvoe rig in te gaan op de begrippen autonomie en medebewind (ook wel, zeer verwar rend, zelfbestuur genoemd) en op de al dan niet achterhaalde drie-kringen-leer (de theorie, dat aan elk van de drie bestuurslagen een eigen bevoegdheid toekomt met onveranderlijke begrenzingen). Ik mag hiervoor verwijzen naar S. J. R. de Monchy/A. H. Günther, Handboek van het Nederlands provincierecht, Zwolle 1976 (verder: De Monchy), p.p. 195-199, 259-261, 296-310. Het gemakkelijkst zijn deze begrippen overigens terug te vinden in een proefschrift van A. H. A. Lutters, Gedeputeerde staten, hun taken en be- 303

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 16