Brand en archieven
Op 26 oktober 1978 heeft de heer ing. G. M. Levert van de afdeling preventie van
de inspectie voor het brandweerwezen van het ministerie van binnenlandse zaken,
op uitnodiging van de provinciale archiefinspecteurs en rijksarchivarissen, belast
met de provinciale inspectie, een inleiding gehouden over bovenvermeld onderwerp
in het Provinciehuis van Noord-Brabant te 's-Hertogenbosch. Hierna is een demon
stratie gegeven van enkele z.g. kleine blusmiddelen. Tenslotte is over enkele vraag
punten gediscussieerd. Wegens de actualiteit van het onderwerp volgt hier een
samenvatting.
Inleiding van de heer Levert
Algemeen
In Nederland rukt de brandweer ongeveer 25.000 maal per jaar uit om een brand
te bestrijden. Het aantal branden dat per jaar ontstaat zal dit aantal van 25.000
overtreffen. Het is immers zo dat een aantal branden die zijn ontstaan öf uit zich
zelf doven (de materie is dan opgebrand) óf geblust worden door derden. De blus
sing door derden geschiedt doorgaans met de zogenaamde kleine blusmiddelen;
onder kleine blusmiddelen worden blusmiddelen verstaan waarmede het mogelijk is
een begin van brand te blussen.
Verbranding
Alvorens tot een gemotiveerde keuze te kunnen komen van het kleine blusmiddel
is het van belang enig inzicht te verkrijgen in het verschijnsel brand. Onder brand
wordt verstaan een ongecontroleerde verbranding. Verbranding wil zeggen dat een
bepaalde stof zich verbindt met zuurstof (meestal uit de omringende lucht) onder
afgifte van energie. De energie wordt afgegeven in de vorm van warmte en licht.
Verbranding is alleen mogelijk als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Er
moet brandbaar materiaal zijn, dit materiaal moet in aanraking zijn met zuurstof en
het brandbare materiaal moet een temperatuur bezitten die hoog genoeg is om het te
laten ontbranden. Mensen die werkzaam zijn bij de brandweer spreken in dit ver
band over de zogenaamde branddriehoek. Dat wil zeggen: verbranding is alleen
dan mogelijk wanneer de drie zijden van de driehoek (brandbaar materiaal - zuur
stof - ontstekingstemperatuur) aanwezig zijn.
De branden zijn volgens de norm NEN - EN 2 naar aard verdeeld in vier klassen
en wel:
[208
Klasse A: branden van vaste stoffen van hoofdzakelijk organische oorsprong die
in het algemeen onder gloedvorming verbranden;
Klasse Bbranden van vloeibare of vloeibaar wordende stoffen;
Klasse C: branden van gassen;
Klasse D: branden van metalen.
Voorbeelden. Klasse A. Hout, papier, steenkool
B. Aardolie, stearine, paraffine
C. Aardgas, butaan
D. Magnesium.
In archieven zullen we praktisch alleen te maken hebben met de klasse-A-branden.
Blussing
Wanneer we een brand willen blussen, zullen we ten minste een van de voorwaarden
die de verbranding mogelijk maken ongedaan moeten maken. Dat wil zeggen:
1. Het vermijden van de brandstof;
2. Het onderbreken van de zuurstoftoevoer naar de brandstof;
3. Het koelen van de brandstof tot onder de ontstekingstemperatuur;
4. Tevens is blussen mogelijk door het toepassen van een negatieve katalysator
reactie remmende stof).
Blusstoffen
Voor het blussen van brand staan ons onder andere de volgende blusstoffen ter
beschikking.
1. Water
2. Schuim
3. AFFF (Aqueous film forming foam)
4. Kooldioxyde (C02)
5. Bluspoeders
6. Halogeen 'koolwaterstoffen.
De werking van de bovengenoemde blusstoffen is als volgt:
Water:
Schuim
AFFF:
Kooldioxyde:
Koelen van de brandstof, door stoomvorming tevens
verdringen van de zuurstof. Het koelend vermogen is
zeer groot. Dus weinig water kan veel warmte opne
men.
Afdekkende werking, dus verdringen van de zuurstof,
hoofdzakelijk toe te passen bij vloeistofbranden.
Ook wel genoemd Light-Water. Het wordt gebruikt
toegevoegd aan water om het doordringen van het wa
ter bij klasse-A-branden te verbeteren. Bij papier doet
men dat gewoonlijk niet.
De werking van kooldioxyde berust op de verdringing
van de zuurstof. Opgemerkt dient te worden dat de
[209]