- het woord zegt het al - slaat op reeds gevormde archieven. De strekking van deze klassieke grondstelling komt trouwens overeen met het structuur- plus bestem mingsbeginsel zoals Formsma die geformuleerd heeft. Immers, in tegenstelling tot de zin die wij er heden ten dage veelal aan geven, nl. slaande op afgedwaalde stuk ken (op grond van de definitie in de Ned. Archiefterminologie), beschouwde Mul ler het als een 'methode van archiefregeling', zoals hij in zijn definitie van 1908 zei. En daarbij waren dezelfde twee elementen in het geding die genoemde beginselen (en ook de respect des fonds-gedachte) in zich bergen: het archief als een eenheid ('het archief als geheel') en de inwendige structuur ('afdeling van het archief'). Gezien het voorgaande betoog zal het niet als een verrassing komen dat ik het vol komen eens ben met de opvatting dat de twee behandelde grondprincipes geheel anders van aard zijn dan de 'stelsels van ordening' die 'verschillende mogelijkheden aangeven voor het aanbrengen van een bepaalde structuur'. Ook het vervolg van dit citaat, nl. dat ze 'in de eerste plaats bij de vorming van het archief' van toepas sing ziin. en verder 'wanneer in het archief geen of nauwelijks een oude ordening te ontdekken valt'11, onderschrijf ik volkomen. Het gaat hier met name om wat bekend staat als het functioneel, het organisatie-, en het pertinentiebeginsel. Andere ordeningssvstemen liiken me echter ook mogelijk. Tk denk bv. aan bedrijfsarchie ven, die geordend kunnen zijn volgens de organisatie van het bedrijf (de formule ring van het 'organisatiebeginsel' door Meeuwissen calculeert dit in), of aan de oude notanë'e archieven, waarbij de chronologische rangschikking van de acten veelal het leidend beginsel was. Ik wil nog eens herhalen dat al deze methoden toegepast mogen worden door de in- ventarisator wanneer werkelijk geen oude structuur te onderkennen valt of er ab soluut niet mee te werken is. Maar daardoor worden zij nog geen beginselen die hij a priori in acht moet nemen. En door je niet te storen aan de gevormde en ge groeide structuur schep je nog geen nieuwe grondstelling. Je introduceert een or deningsmethode. Tk kan het 'pertinentiebeginsel' ook niet anders zien, hoewel ik gaarne toegeef dat, anders dan de ordening naar organisatie of taakonderdelen, die volgens onderwerpen een veel algemenere toepassing vindt. Zij kan in verschil lende verschijningsvormen een element zijn van de structuur van een archief.12 De argumenten die Meeuwissen aanvoert lijken mijn zienswijze juist te bevestigen. Wanneer het 'pertinentiebeginsel' de legale basis geeft aan het rubriekenstelsel, en wanneer de rangschikking naar personen en zaken in een familie-archief erop geba seerd is, bewijst dat dan juist niet dat het een ordeningsmethode is? En wanneer om materiële redenen archieffondsen gevormd zijn of worden, betekent dat toch niet dat onderwerpsgewijze ordening een principe wordt dat logisch voortvloeit uit het wezen van een archief zoals de definitie dat geeft? Bij wijze van conclusie mogen nog enige opmerkingen volgen ten aanzien van de definities van het structuur- en bestemmingsbeginsel. Met nadruk wil ik stellen dat het om opmerkingen gaat, en niet om een proeve van definities. Ten eerste dan het M NAB. 1894/5, 14. NAB, 1973, 35-36. 11 NAB, 1966, 121-122. 12 NAB, 1973, 30-31. [246] structuurbeginsel. Essentieel is de constatering dat een archief een eigen structuur bezit; zo men wil, kan bezitten. Of dat de oorspronkelijke (Formsma), dan wel een historisch bepaalde (Meeuwissen) is, acht ik niet van primair belang. Ik geloof overigens wel dat in de praktijk voornamelijk het laatste geval voorkomt. Over het bestemmingsbeginsel kan hetzelfde worden opgemerkt, maar dan voor het enkele stuk: het houdt in dat een archiefstuk deel uitmaakt van een bepaald archief, en daarin ter bestemder plaatse is gebracht. Een definitie die bedoeld is voor de inventarisator heeft geen behoefte aan een element betreffende archiefvor ming. Een formule als 'brengen tot' of 'onderdeel behoort te worden' kan dan ook achterwege blijven. Ten behoeve van het transmissiebeginsel behoeft het ook niet toegevoegd te worden, want dat is een aangelegenheid voor de administratie. Zowel Formsma13, als Meeuwissen geven dit toe, zij het niet expliciet. Rest de vraag of een eenmaal op de bestemde plaats gebracht stuk onder alle omstandigheden daar 'behoort te blijven', of liever gezegd, of het ontkennend antwoord daarop in de de finitie van het bestemmingsbeginsel moet worden uitgedrukt. Ik geloof het niet. De definitie van archiefbescheiden14 sluit de mogelijkheid in dat zij voor vernieti ging in aanmerking komen. Gebruik van de term 'archiefstuk' in de definitie van het bestemmingsbeginsel Iaat diezelfde mogelijkheid dan nog steeds open. De drog reden dat 'behoren te blijven' wel verdwijnen door vernietiging kan betekenen, is dan helemaal niet nodig. Het tweede aspect van beide door Formsma en Meeuwissen gehanteerde definities behelst in feite geen kwesties van beginsel, maar voorschriften voor de inventa risator, die apart geformuleerd kunnen worden. Uit beide beginselen vloeit de regel voort dat - mits die kunnen worden onderkend - zowel de eigen structuur van het gehele archief als de plaats van het enkele archiefstuk het uitgangspunt behoren te vormen bij het inventariseren. Dat betekent eerbiediging, zo nodig herstel van de uiteindelijke structuur. Ja zelfs mogen er verbeteringen worden aangebracht in over eenstemming met de ordeningsstelsels en klassificatiesystemen die aan die structuur ten grondslag liggen. En tenslotte mogen ook de daartoe bestemde stukken vernie tigd worden door de inventarisator, als dat - wat maar al te vaak voorkomt - door de administratie zelf nog niet is gedaan. Leiden R. C. J. van Maanen 13 NAB. 1973, 37-38. 14 In Ned. Archiefterminologie. Zie ook art. 6 van het Archiefbesluit. [247]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1979 | | pagina 28