Reactie op: De ordeningsbeginselen opnieuw aan de orde gesteld1
[245
Artikelen in het Nederlands Archievenblad over de theorie van het inventariseren
zijn schaars de laatste jaren. De oorzaak lijkt me voor de hand te liggen: er wordt
weinig tijd aan inventarisatie besteed omdat het slechts één van de taken van de
archivaris is. De recente brief van Ketelaar laat dat weer eens duidelijk zien.2 We
mogen dan ook gelukkig zijn met dit artikel, nb. de eerste reactie in dit blad op een
artikel van zes jaar geleden.3 Het artikel van Meeuwissen bevat een aantal behar
tigenswaardige elementen, maar ook een paar zaken waarmee ik het niet eens kan
zijn. Vandaar deze reactie.
De Handleiding noemt de definitie van een archief 'het fundament waarop alles
moet rusten', waarbij met 'alles' wordt bedoeld 'de inrichting van archiefinventa
rissen', zoals de auteurs in hun voorwoord zeggen. Niets is gemakkelijkeer dan te
erkennen dat het inventariseren van een archief behoort te berusten op een definitie;
niets echter moeilijker dan tot de formulering ervan te komen. De eenvoudige de
finitie van Formsma spreekt mij wel aan.4
Of je nu de definitie van Muller, Feith, en Fruin neemt, die van de Nederlandse
Archiefterminologie, of die van Formsma, steeds is er sprake van een 'geheel' van
bescheiden of documenten. Een archief bestaat dus uit een meer of minder grote hoe
veelheid stukken, en het ligt voor de hand dat hoe groter het aantal archiefstukken is,
hoe meer een archiefvormende instantie behoefte zal hebben aan ten minste enige or
dening. Hoe omvangrijker het archief, dank zij taakuitbreiding en lange tijdsduur,
hoe groter die behoefte zal zijn, en hoe gecompliceerder de uiteindelijke structuur.
Dit geldt voor de periode voor 1795 net zo goed als voor daarna.5 Over de relatie
tussen het ordenen van archivalia en de structuur van een archief behoef ik hier
niet verder uit te wijden. Panhuysen heeft dat afdoende gedaan.6 Waar het nu om
gaat is de gedachtengang dat uit de archiefdefinitie het gegeven voortvloeit dat een
archief structuur bezit (meestal). Hoe, en hoe ingewikeld, of juist summier die struc
tuur is, doet niet ter zake. Punt is dat de inventarisator haar onderkent, en de basis
laat zijn voor zijn inventaris. Dat is de kern van het structuurbeginsel.
1 NAB, 1979, 161-167. Verwijzing naar dit artikel, naar de Handleiding en naar de
Nederlandse Archiefterminologie zijn achterwege gelaten.
2 NAB, 1979, 103.
3 NAB, 1973, 1-80.
4 NAB, 1973, 11.
5 Zie hierover NAB, 1973, 344.
6 NAB, 1965, 26-27.
[244]
Een analoge redenering kan worden gegeven over het bestemmingsbeginsel. Gaat
het structuurbeginsel over het archief als geheel, het bestemmingsbeginsel betreft
het enkele stuk daarbinnen. Hoe meer structuur een archief vertoont, hoe vaster de
plaats van het enkele stuk ligt.
Beide bovengenoemde beginselen zijn logische consequenties van de definitie, zij
het trapsgewijs. Daarom geef ik er de voorkeur aan dat, wanneer er een volgorde
bepaald moet worden, het structuurbeginsel eerst behandeld wordt en daarna het
bestemmingsbeginsel. Bovendien is afdalen van het algemene naar het bijzondere een
goed principe. Dat Meeuwissen de volgorde die Formsma verdedigde7 stilzwijgend
omdraaide, kan ik dus alleen maar toejuichen. Ik begrijp echter niet waarom hij
dat gedaan heeft. Immers, hij verdedigt dat het bestemmingsbeginsel wel degelijk
ook voor de administratie bedoeld is. Ik zou menen dat het in dat geval juist voor
op zou moeten staan, want archiefvorming begint bij het enkele stuk, in tegensteling
tot inventarisatie, die juist van het geheel uitgaat.
In deze kwestie schuilt een verschil in zienswijze tussen hem en mij. Ik geloof niet
dat Formsma over het hoofd gezien heeft dat er onderscheid bestaat tussen begin
selen voor de archivaris en principes voor zowel archivaris als registrator. Hij heeft
zijn artikel 'Het inventariseren van archieven' genoemd. Hij heeft de definitie van
het bestemmingsbeginsel ten opzichte van die in de Nederlandse Archieftermino
logie zodanig gewijzigd dat die uitsluitend op reeds gevormde archieven slaat. Hij
heeft de ordeningsstelsels niet behandeld in het hoofdstuk 'Inventarisatie', maar bij
de geschiedenis van de registratuur.8 Kortom, hij heeft met opzet een handleiding
geschreven voor de inventarisator van archieven. Zoals ook de Handleiding be
doeld was - ik heb het hierboven al eens gezegd - voor de inrichting van archiefin
ventarissen. Geen van beiden geven ze dan ook definities van die ordeningsbegin
selen die door Scherft zoveel beter ordeningsmethoden genoemd zijn." De Neder
landse Archiefterminologie deed dat wel, en daar is ook veel voor te zeggen, want
een inventarisator behoort kennis te hebben van de meest voorkomende ordenings
systemen. Maar volgens de inleiding is ook dit werk tot stand gekomen uit de 'be
hoefte aan een ondubbelzinnige terminologie in inventarissen en verhandelingen
op het gebied van de archivistiek'. Op deze lijn moeten we blijven zitten. Het inven
tariseren van archieven is één van de taken van de huidige archivaris. Om dat vol
gens de regelen der kunst te kunnen doen, moeten definities, stellingen en begrippen
geformuleerd worden. Andere aspecten van zijn werk vragen om andere kennis. De
te formuleren beginselen die ten grondslag moeten liggen aan de arbeid van het
inventariseren behoeven dan ook niet tevens geschikt te zijn voor de registratuur.
Er is geen tegenstelling archivaris-registrator, maar wat de behandeling van archie
ven betreft, staat de inventarisator tegenover de vormer ervan, die zijn eigen prin
cipes heeft, waarvan de inventarisator op zijn beurt kennis moet nemen. Voor hém
zijn het structuur- en bestemmingsbeginsel bestemd. Zoals ook het herkomstbeginsel
7 NAB, 1966, 120.
8 NAB. 1973/1, 30-31, 37.
o NAB, 1958/9, 141-142.