leger. Daarnaast werd Aernt, mede door zijn gematigde houding ten aanzien van de
geloofskwestie,10 geregeld als gezant naar de diverse onderhandelingen uitgezonden.
Zo was hij in 1575 tegenwoordig bij de vredesonderhandelingen in Breda en in 1576
bij de onderhandelingen in Gent. De Pacificatie kent zijn handtekening! Ook was
hij in 1578 betrokken bij het overleg met de Spaanse landvoogd Don Juan van
Oostenrijk en in '79 bij de Keulse vredespogingen. Tenslotte stuurden de Staten van
Holland en West-Friesland hem in 1584-'85 naar de koning van Frankrijk met de
opdracht deze de souvereiniteit over de Nederlanden aan te bieden. De weigering
van Hendrik 111 had een heftig conflict tot gevolg tussen Van Dorp en de Hollandse
regenten. Zij wilden na de "Franse mislukking" de souvereiniteit aan Elisabeth, de
Engelse koningin, aanbieden. Van Dorp verzette zich halsstarrig en gaf volgens zijn
zeggen nog eerder de voorkeur aan een verzoening met Spanje.11
Ook al genoot Aernt tot aan de dood van de Prins in ruime mate het aanzien bij
diens volgelingen, daarna wist hij dat bepaald niet meer te behouden. Naast het al
eerder genoemde conflict kwamen zijn verzoekschriften voor honorering van be
wezen diensten daarvoor te vaak op de griffies van de diverse Staten binnen. Zijn
eigenzinnige karakter maakte dat de regenten van de gewesten hem langzamerhand
de rug begonnen toe te keren. Toch wist hij zich in bepaalde kringen te handhaven.
Niet in het laatst kwam dit door de sympathie die de Nassaufamilie nog altijd voor
hem had dankzij zijn gegeven steun en vertrouwen aan het begin van de opstand.
Protectie bezat hij in de eerste jaren na 1584 dus nog wel.
Een grote fout maakte Aernt dan ook door juist in deze tijd bij voortduring zijn
schuldeisen te laten gelden bij het toch al financieel zwak staande sterfhuis van de
Prins. Scherft noemt hem zelfs in zijn proefschrift de "roerigste onder de crediteu
ren, hoewel hij bij lange na niet het meest te vorderen had".12 Door middel van ver
scheidene processen poogde Van Dorp zijn geld terug te krijgen, zich daarbij steeds
weer beroepend op zijn trouwe staat van dienst. Dat de sympathie van de Nassaus
bij deze hardnekkigheid bekoelde mag voor zich spreken. Voor Van Dorp ver
dween deze genegenheid geheel, na zijn geruchtmakende uitspraak in het proces dat
in 1587 voor het Flof van Holland was bego<nnen. Naar aanleiding van de vraag
van Nicolaas Pijll13 wie de verliezen die de Prins had geleden zou gaan vergoe
den? antwoordde Van Dorp namelijk dat de Oranjes in de afgelopen jaren van
Holland en Zeeland voldoende financiële genoegdoening hadden gehad.14 Door
deze aantijging was zijn politieke rol uitgespeeld. Een latere ontkenning, als zou
de uitspraak beledigend bedoeld zijn geweest, mocht niet meer baten. De toespeling
bleek de druppel te zijn om ook bij het Nassauhuis in ongenade te vallen. In Den
Haag begon het gepeupel hem op straat te bespotten en te beledigen. In 1592 kwam
10 Zie Ridder De van der Schueren, dl. 1, biz. XXXVIII.
11 Aernt vreesde een tc grote Engelse invloed op de handel. Zie: De Ridder Verschueren,
dl. 2, blz. 547 en 560.
12 Zie Scherft, blz. 52 en blz. 72.
13 Nicolaas Pijll was curator van het sterfhuis van de Prins.
14 Zie het "Familiearchief Van Dorp", vl. inv.no. 149-150.
[236
er nog wel een regeling tot stand, maar amper 2 jaar daarna bevond Aernt zich
wederom in opspraak.15 Hij werd beschuldigd van collaboratie met de vijand, om
dat hij aan onderhandelaars van de Spaanse landvoogd onderdak had verschaft.
Aernt werd er zelfs voor vastgezet in de Gevangenpoort. De arrestatie duurde wel
slechts enkele dagen, maar zij tekende de vernedering en miskenning zoals hij die
in zijn laatste levensjaren heeft ondervonden.
Tot de groep mensen die Van Dorp tegen zich in het harnas wist te jagen behoorden
stellig ook die personen die in een periode waarin geld schaars was, tegen woeker
renten van hem hadden geleend. En dan waren er ook de dubieuze vorderingen en
de goederen die dreigden te worden geconfisqueerd, die Van Dorp voor extra lage
prijzen had overgenomen. Talrijke processen werden naar aanleiding van deze
zaken gevoerd. Op basis van de vermeldingen in zijn archief doet een voorzichtige
raming een getal van meer dan zeventig zaken voor diverse rechtscolleges vermoe
den. Geen wonder dat zijn tijd, aandacht en correspondentie voor een aanzienlijk
deel aan deze "hobby" gespendeerd moesten worden. Bevelschriften werden als bij
de regelmaat, van een klok uitgevaardigd, zonder onderscheid of het nu de Staten
van een gewest betrof wegens achterstallige rentebetalingen of een pachter die ten
gevolge van een mislukte oogst de huur niet kon betalen omdat zijn land militair
oorlogstoneel was geworden.
De ongenade waarin Aernt in 1587 bij de Nassaus dreigde te gaan vallen, zou voor
velen wel eens het sein kunnen betekenen om zich wat energieker te gaan weren,
of om vooralsnog te pogen hem een hak te zetten. Zijn slimheid zou wel erg op de
proef worden gesteld om die gelijktijdige "enthousiaste" aanvallen te kunnen pa
reren. In zijn processen zou hem in plaats van de rol van de eiser wel eens de ver-
dedigersrol kunnen worden opgedrongen. Het lijkt haast een logische gevolgtrek
king dat Van Dorp dit gevaar onder ogen zag en zich tijdig wilde voorbereiden door
in de papieren met betrekking tot zijn goederenbezit en andere rechten orde te
scheppen. Waarschijnlijk verklaart dit waarom juist in 1588 het Cartularium werd
vervaardigd; waarom de akten wat niet gebruikelijk mag heten geauthenti-
ceerd werden; en waarom er gezien de data van de collationeringen mogal haast
mee is gemaakt. Het ruim 450 pagina's tellende register was binnen vijf en een
halve maand voltooid.
Aernt bereikte er in ieder geval mee dat hij zijn rechtstitels op overzichtelijke wijze
geordend had; en dat er kennis van was genomen door het Hof van Holland daar
twee van zijn ambtenaren het waarmerkten.
Aernt van Dorp een profiteur, een oplichter, een zakenman?
Het Cartularium
De Herkomst
In zoverre het zich laat bekijken, is het Cartularium van Aernt van Dorp in 1911 in
het bezit van het Algemeen Rijksarchief gekomen. Er werd in het jaarverslag van dat
15 Zie Ridder De van der Schueren, dl. 2, blz. 580 e.v.
16 V.R.O.A. 1911, blz. 58-62.
237