De heer J. H. S. M. Veen vraagt waarom in punt 1.5 onder 5a, en ook in
4.1.3., de grens zo nadrukkelijk bij 1813 gelegd is, daar het 19e-eeuwse archief soms
véél belangrijker dan het oudere is, en vraagt of de formule daaraan aangepast kan
worden. Ook wijst hij op het feit dat vele archieven van na 1813 nog niet geschoond
zijn, zij het dat eerst archieven van na 1850 geschoond mogen worden, en dan vaak
alleen nog maar de bijlagen bij de rekening, terwijl in sommige gevallen zelfs ook
deze volledig bewaard moeten worden omdat het archief onvolledig is. Ook het
aantal bezoekers aan de studiezaal en dus de grootte en inrichting daarvan is moei
lijk te bepalen. De historische interesse in de streek is daarvoor zeer bepalend, terwijl
een sterke stimulering door oudheidkundige verenigingen van belang daarvoor is.
Drs. Berkenvelder wijst erop dat wat belangrijk is niet omvangrijk hoeft te zijn en
andersom. Daarom is als belangrijkste factor het aantal inwoners genomen. Boven
dien kan met de uitzonderingen bij een paar gemeenten niet altijd rekening gehou
den worden: het gaat immers om zeer vele gemeenten.
Drs. Winsemius meent dat de verdeelsleutel niet goed berekend is, en beveelt aan
om de in West-Duitsland gehanteerde sleutel als beschreven in "Der Archivar" over
te nemen. Daar geldt dat een ambtenaar meter archief per jaar produceert, en dat
per 40.000 inwoners een archiefambtenaar nodig is. Hij verwondert zich erover
dat deze getallen in Nederland niet als uitgangspunt genomen worden. Wil men een
archiefdienst oprichten, dan is z.i. 40.000 inwoners het punt waarbij die te realiseren
valt. Wanneer de archiefdienst zichzelf waarmaakt, groeit de taak en daarmee het
personeel vanzelf. Hij raadt ten sterkste af om bij het begin overdreven eisen te
stellen.
De heer Schoute wijst erop dat in de archiefdiensten van de grote steden reeds een
geweldig kapitaal zit, zodat een nieuwe dienst slechts door een geforceerd tempo dit
enigszins in kan halen. Zo is b.v. de opbouw van een archiefbibliotheek een kostbare
zaak; wat een eeuw geleden een paar stuivers kostte, is thans onbetaalbaar geworden.
Dit ontgaat ook de politieke opdrachtgevers niet: zij zien wel dat de kapitaalsinves
tering op een redelijk peil zal moeten staan. Mr. Beitjes merkt op dat een vaak
gehoorde vraag van achterdochtige bestuurders bij de oprichting van een archief
dienst is: "als de archivaris met de inventarisatie "klaar" is, wat moeten we dan
met die man?" Zijn ervaring is dat diezelfde bestuurders na een paar jaar hun archi
varis niet graag meer zouden willen missen. Ook hij pleit voor geleidelijke groei.
Dr. Kölker vraagt hoe in het rapport onder 4.2.1. bij de toepassing van de waarden
sub 4 ("overige archieven en verzamelingen") de topografisch-historische atlas in
strekkende meters gewaardeerd wordt. Drs. Berkenvelder antwoordt dat de atlassen
buiten beschouwing gelaten zijn, behalve waar het tot archieven behorende kaarten
betrof.
Drs. J. N. T. van Albada verklaart dat de doelstellingen van het Duitse en Neder
landse archiefwezen vergeleken moeten worden, voordat de Duitse cijfers voetstoots
overgenomen worden, en wijst op een aantal verschillen daartussen. Drs. Winsemius
reageert daarop met de verklaring dat deze cijfers naar analogie toegepast moeten
worden. Drs. Van Albada wijst er vervolgens op dat in Nederland de beheerder van
de bibliotheek en topografisch-historische atlas als een geperfectioneerd archief-
[6]
ambtenaar gezien wordt. Ook meent hij dat de productie van archief door een Ne*
derlandse en Duitse ambtenaar niet voor vergelijking vatbaar is. Drs. Winsemius
bestrijdt dit: z.i. is een vergelijking wel mogelijk.
Hierna sluit de voorzitter van de V.A.N. de vergadering om 12.30 uur.
Notulen van de algemene ledenvergadering van de Vereniging van
Archivarissen in Nederland, gehouden op woensdag 15 november 1978
in "De Hanzehof' te Zutphen.
De voorzitter, drs. C. O. A. baron Schimmelpenninck van der Oije, opent de ver
gadering om 13.30 uur.
1. Allereerst doet hij een aantal mededelingen:
aeen opwekking om de contributie over 1978 alsnog te voldoen.
b. een opwekking om de brochure over het verhandelde op de gemeenschap
pelijke vergadering met de S.O.D. over de Inspectie, op 26-5-1978 te Zwolle
gehouden, voor 7,50 bij de penningmeester te bestellen.
c. de mededeling dat het bericht ontvangen is dat het raadsbesluit van de ge
meente Goes, dat de zelfstandigheid van de gemeentearchivaris aantast, tot
1 maart 1979 geschorst is.
d. de mededeling dat de archiefoverzichten van voldoende provincies in de ge
plande serie zullen kunnen verschijnen om een gezamenlijke productie haal
baar te maken.
e. aangaande de bouwvoorschriften van archiefbewaarplaatsen deelt hij mede
dat een brief aan CRM geschreven is, waarop tot heden geen antwoord ont
vangen is.
f. een verzoek van de Landelijke Kring is ontvangen om bij verzoeken tot ver
spreiding van een circulaire waarin een hoger archiefambtenaar gevraagd
wordt, terwijl daar wettelijk geen verplichting toe bestaat, mededeling aan
de betreffende opdrachtgever te doen van dat feit; het bestuur heeft dit toe
gezegd.
g. aangaande de mogelijke opheffing van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocu
mentatie deelt hij mede dat bericht ontvangen is dat binnen afzienbare tijd
het desbetreffende rapport gepubliceerd zal worden.
h. de volgende algemene ledenvergadering zal aan de behandeling van de inte
rimnota van de Commissie Nota Archiefbeleid gewijd zijn.
i. betreffende de internationale archiefweken deelt hij mede, dat een film door
Kees Hin gemaakt zal worden, waarvoor de opdracht reeds verstrekt is. Ook
zullen er kopieën gemaakt worden voor alle archiefdiensten die daarvoor be
langstelling hebben. Voor het te verschijnen boek zijn fotokopieën van ar
chiefstukken 'bij de archiefdiensten opgevraagd, die door een commissie be
oordeeld zullen worden. Drs. R. A. D. Renting, als lid van deze commissie,
deelt mede, dat 95% van de archiefdiensten reeds gereageerd heeft, zodat er
een koffer vol kopieën beoordeeld moet worden. Als redacteur van het boek
zal dr. W. J. Formsma optreden; de commissie bestaat uit de collega's mevr.
[7]