chiefdiensten over het hele land voorstaat en daarom acht hij deze vingeroefening
echt wel nuttig; met name is het van belang vast te stellen wat het de overheid zal
kosten om dit dekkend net te verwezenlijken. Met nadruk verwijst hij naar de ook
in punt 5.1. van het rapport vermelde achterstanden: de indruk moet vermeden
worden dat door het stipt opvolgen van wat het rapport voorschrijft men er is, want
dat is bepaald niet zo. De verschillen op dit gebied zijn echter van plaats tot plaats
zeer uiteenlopend. Drs. A. J. M. den Teuling, lid van de commissie, verklaart dat
de commissie zich daarin niet verdiept heeft om dezelfde reden als waarom er geen
regionale indeling gegeven is: de plaatselijke verschillen zijn té groot. Bovendien
kost dat ook zeer veel tijd. Dr. Ketelaar verklaart daarop ook zonder een inventari
satie van de achterstand wel gelukkig met het verschijnen van het rapport te kunnen
zijn. De heer R. Wartena acht het aantal monumenten een wezenlijke factor. Bij
plattelandsgemeenten zou echter ook het aantal boerderijen of eventueel de opper
vlakte daarvan als maatstaf genomen kunnen worden. Drs. Berkenvelder acht dit
een vreselijk moeilijk punt. Staphorst b.v. telt wel 500 boerderijen die op de monu
mentenlijst staan, maar b.v. Nijmegen telt weinig monumenten omdat de binnen
stad zwaar verwoest is. De heer Wartena verklaart dat vele gemeentebesturen meer
geïnteresseerd zijn in de optimale taken dan in de primaire taken als inventarisatie:
men voelt meer voor de educatieve taak c.a. Onder punt 2.2.2.6, documentatie,
heeft hij gemist de kennis over wat elders over het grondgebied van de betreffende
archiefdienst aanwezig is. Drs. Berkenvelder onderschrijft dat voor zover het ar
chivalia betreft.
Drs. B. J. van der Saag vraagt n.a.v. de door drs. Winsemius opgeworpen problema
tiek hoe de differentiatie van de kosten binnen een archiefdienst zou moeten zijn:
moeten alle aangesloten gemeenten eenzelfde bedrag per inwoner betalen, en acht
de commissie dit een billijke verdeelsleutel? De heer Schoute verklaart dat er thans
drie verdeelsleutels gehanteerd worden: a. alle werkzaamheden voor een aangesloten
gemeente worden in tijd uitgedrukt en aldus verrekend; b. een verdeling op basis van
het aantal ingebrachte meters archief; c. een verdeling naar het aantal inwoners van
de aangesloten gemeenten. Hij acht de onbillijkheden niet groot en gezien het ge
ringe aantal klachten hierover schijnen de betrokkenen, wellicht mede door het
gevoel van streekgebondenheid, dit ook zo te voelen. Bij de semi-statische en lopen
de archieven ligt dat overigens anders.
Hiertegen wordt aangevoerd dat bij het Streekaréhivariaat in de Kring Oosterhout
een combinatie van het aantal inwoners en bestede uren als verdeelsleutel gehan
teerd wordt, terwijl er geen centrale bewaarplaats is, zodat het gestelde in het rap
port onder 4.3.2. foutief is. Bestreden wordt dat een centrale bewaarplaats ideaal
zou zijn: het contact met de gemeentebesturen en -secretarieën gaat verloren en voor
de plaatselijke onderzoekers betekent het een ongemak door het slechte streekver
voer, terwijl toch gemakkelijk na te vragen is wanneer de bewaarplaats van een der
gemeenten bemand is. Ook de educatieve taak kan niet optimaal vervuld worden,
doordat speciaal de schoolkinderen vaak ver moeten reizen. Schoute erkent dat er
steekhoudende argumenten bij zijn, maar in de praktijk hebben de centrale bewaar
plaatsen ook wel hun voordelen aangetoond. Op de eerste plaats de grotere open-
[4]
baarheid: het streekarchivariaat in de Kring Oosterhout kan er toch geen 13 be
mande studiezalen met 13 handbibliotheken, voor elk van de aangesloten gemeenten
een, op na houden. Ook de openingstijden zullen nooit zo uitgebreid kunnen zijn,
terwijl niet overal een fotokopieerapparaat en microfilmleesapparatuur e.d. aan
wezig kunnen zijn. En zonder centrale bewaarplaats kan men geen Rijksarchivalia
in bruikleen krijgen.
Mr. P. J. W. Beitjes adviseert in de verdeelsleutel half het aantal inwoners en half
het aantal bestede uren te verwerken; dit lijkt hem de eerlijkste verdeling. De heer
R. Ch. M. Jacobs verklaart dat in de regio Eindhoven vergevorderde plannen be
staan om een streekarchief op te richten. In de kostenverdeling zal allereerst een
rol spelen of de oudere archieven al dan niet geïnventariseerd zijn. Het inventarise
ren zal daarom apart doorberekend worden. Nadat alle oude archieven geïnventari
seerd zijn, zal de verdeelsleutel herzien worden. Er wordt daar gedacht aan een
centrale bewaarplaats met twee dependances. Het contact met de eigen gemeentebe
sturen zal daarbij op formele wijze verlopen.
Drs. B. Woelderink merkt op dat voorheen voor de vuist weg wel het bedrag van
3,per inwoner genoemd is als kosten om de witte plekken met archiefdiensten
in te vullen, en constateert dat de commissie in haar rapport ook ongeveer tot dat
bedrag gekomen is. Hij meent dat het zinvol is deze materie iets positiever voor het
voetlicht te brengen, door van een bescheiden begin uit te gaan en het daarna aan
de bestuurders over te laten om de archiefdienst al dan niet in snel tempo uit te
bouwen. Tevens vraagt hij zich af wat er nu verder dient te gebeuren. De toekom
stige bestuurlijke organisatie is buiten beschouwing gelaten, zodat er dan ook ge
werkt zal moeten worden aan het thans haalbare: de oprichting van archiefdiensten
bij door herindeling vergrote gemeenten. Hij pleit ervoor dat een aparte brief door
beide besturen geschreven zal worden aan het ministerie van Binnenlandse Zaken
om dit eens onder de aandacht te brengen. Aangaande de opgeworpen kwestie of
het aantal monumenten in de formule verwerkt dient te worden, vraagt hij de bere
kening eens opnieuw uit te voeren zonder de monumenten daarbij te betrekken;
wanneer het eindresultaat daardoor niet verandert, kan de formule eenvoudiger
gemaakt worden. Drs. Berkenvelder zegt toe de formule opnieuw op deze wijze te
zullen berekenen. Drs. Van der Saag vraagt om dan meteen ook het aantal meters
in bewaring gegeven Rijksarchivalia daarbij te betrekken. Drs. Den Teuling werpt
tegen dat dan een scheve verhouding zou ontstaan met de gemeenten die nog geen
Rijksarchivalia in bewaring ontvangen hebben: daarvoor zouden eerst bij de Rijks
archieven de in bewaring te geven Rijksarchivalia qua lengte gemeten moeten wor
den, hetgeen te veel tijd zou vergen. De commissie wilde op de eerste plaats een
uniforme berekening. Drs. Van der Saag aanvaardt deze verklaring, maar betreurt
zeer dat om die reden de Rijksarchivalia buiten beschouwing gebleven zijn, daar
toch gestreefd wordt naar de ideale situatie.
Dr. A. J. Kölker bepleit om dan meer archiefdiensten die wèl Rijksarchivalia in
bewaring hebben, voor de berekening van deze factor te gebruiken. Hij acht de
inbewaringgeving van Rijksarchivalia een zeer belangrijke zaak, ook als aanvulling
en toelichting op het eigen secretarie-archief.
[5]