1799 nr. 42. Volstaan wordt met de weinig zeggende mededeling dat de departemen tale besturen slechts "administratieve lichamen" waren (p. 11). Ingevolge de staats regeling van 1798 was de Bataafse Republiek ingedeeld in acht (willekeurige) de partementen, waarvan het grondgebied geheel afweek van dat der oude gewesten. De besturen van die departementen hadden echter geen financiële bevoegdheden. Dit is niet zo verwonderlijk gezien het feit dat ondanks de staatsregeling van 1798, in de voormalige gewesten nog het oude belastingsysteem fungeerde, waarbij ieder gewest zijn eigen stelsel van belastingen (middelen) had. Hoewel er in de staatsregeling van 1798 bepalingen waren opgenomen tot invoering van een stelsel van algemene belastingen, werden deze eerst per 1 januari 1806 ver wezenlijkt. Zolang het bonte scala van gewestelijke belastingen, met zijn weinig efficiënte wijze van inning, nog niet vervangen was, diende men het beheer en de inning van de gewestelijke belastingen dus op een andere leest te schoeien. Daartoe werden voorlopig Commissies tot de administratie der Financiën in de voormalige gewesten ingesteld die rechtstreeks onder het toezicht stonden van de Agent van Financiën, i.e. I. J. A. Gogel. Zij hadden als taken, het beheer der domeinen en de inning van 's lands middelen" met het toezicht over alle comptabele ambtenaren. Daarnaast waren zij belast met de zgn. "judicature over 's Lands Middelen", d.w.z. rechtspraak in belastingzaken. Zoals de naam al aangeeft, fungeerden zij in het gebied der oude gewesten, in dit geval geheel Holland. Een verwijzing naar het archief van de Commissie in het voormalig gewest Holland, berustend in Algemeen Rijksarchief, 3e afdeling (Zuid- Holland), was hier dan ook zeker op zijn plaats geweest. Een tweede belangrijk hiaat doet zich voor bij de behandeling van de taak van het college van landdrost en assessoren (p. VII). Dit college had van de opgeheven Raad van Financiën (in het Departement Holland), die overigens rechtstreeks onder het ministerie van Financiën in Den Haag ressorteerde en niet onder het departe mentaal bestuur van Holland zoals de schrijver suggereert (p. VII), als taken het toezicht op de inning der (algemene) belastingen en de rechtspraak inzake overtre dingen van de belastingwetten overgenomen. Ten aanzien van deze laatste taak wordt door de inventarisator met geen woord gerept over het bestaan van de "com missarissen ter Judicature over de middelen te lande", aangesteld in de departe menten Holland, Zeeland, Gelderland en Brabant, ingevolge de "Generale Ordon nantie op de invordering der middelen te Lande" van 17 januari 1806 (art. 31). Deze colleges wezen vonnis in zaken van fraude. Tegen dit vonnis kon men in beroep gaan bij de Raad van Financiën, vanaf 14 mei 1807 het college van landdrost en assessoren, echter niet als er bewijs was geleverd of een bekentenis was afgelegd, of als de boete minder dan 200,bedroeg. Landdrost en assessoren waren, behalve beroepsinstantie, rechtbank van eerste aanleg voor alle overtredingen gepleegd door belastingambtenaren en voor "feite lijke resistentie" van particulieren bij de invordering der middelen. Van deze vonnissen kon men weer in beroep gaan bij de Raad van Judicature in Den Haag, als de boete meer dan 600,bedroeg en er geen bewijs of bekentenis afgelegd was. Hoogste beroepsinstantie was het Nationaal Gerechtshof. [62] Zijn de commissies ter Judicature in het Departement Holland opgeheven, of gesplitst over de twee nieuwe departementen, resp. van Amstelland en van Maas land (ingevolge wet van 13 april 1807), of zijn zij alleen in het laatstgenoemde de partement blijven bestaan? Vragen waarop men in de inleiding geen antwoord krijgt. Summier is de inventarisator voorts op het punt van de taken der kwartiersdrosten (p. VIII), die niet alleen het oppertoezicht over het bestuur in de gemeenten en hun ambtsgebieden hadden, maar vooral ook de controle op gemeente-begrotingen en -rekeningen; van de secretaris-generaal (p. IX) behalve bureau-hoofd ook adviseur van de landdrost; en van de assessoren (p. VII), die vaak adviezen en rapporten moesten uitbrengen, hetzij in commissies hetzij afzonderlijk. Merkwaardig is voorts dat in het departement van Amstelland het woord "politie" niet zoals elders in de Departementen de toenmalige betekenis van "bestuur", maar van "ordehandhaving" (slechts een onderdeel van bestuur) had, zoals wij die tegen woordig eraan geven (p. IX). Deze verwondering wordt nog versterkt door de in houd van de ministeriële circulaire van 25 juni 1807 nr. 19 (p. IX), waarin de richt lijnen voor de bureauorganisatie worden gegeven. Er is sprake van een afdeling "Politie en economie", waaronder inderdaad alle politieke (bestuurlijke) en econo mische zaken ressorteren en niet zoals de schrijver te lichtvaardig en onjuist stelt "politiële". Vraagtekens roept dan ook de inhoud van het archief van die afdeling op. Is dit een bijzondere afdeling, die in tegenstelling tot de andere departementen in Amstel land in het leven is geroepen? Dit zou 'betekenen dat de afdeling "Politie bestuur) en economie" in het departement van Amstelland niet heeft bestaan. De zaken die daartoe behoren zouden dan in de verbalen van de landdrost of de stukken van bijzondere aard terug te vinden moeten zijn. In dat geval is de bureau organisatie in het geheel niet conform de ministeriële circulaire van 25 juni 1807 nr. 19, zoals de schrijver meedeelt. Het antwoord op al deze vragen blijft de inven tarisator de gebruiker schuldig. Tenslotte moet hier worden opgemerkt dat de overzichtelijkheid in de inventaris niet bevorderd wordt door de gebruikte lettertypen en de bladindeling. Een wat scherpere scheiding tussen de verschillende hoofdstukken en een wat ruimere opzet waren wenselijk geweest. Ondanks de bepaald zwakke inleiding, die de gebruiker bij zijn onderzoek en bij de raadpleging van deze archieven voor onnodige problemen stelt, meen ik toch te mogen constateren dat met deze inventaris, mede gezien het soms bedroevend lage peil van de reeds verschenen inventarissen van archieven uit deze periode (m.n. die in Noord-Brabant en Groningen), een waardevolle bron voor het historisch onder zoek van de Bataafs-Franse tijd is ontsloten. J. Hofman [63]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1979 | | pagina 34