De 52e Duitse Archiefdag in Hamburg, 2-4 oktober 1978 In verband met de onmiddellijk aansluitende "Historikertag" was de organisatori sche opzet dit jaar iets gewijzigd. Zo waren er geen eigen excursies en was er twee keer gelegenheid tot bezichtiging van diverse instellingen, nl. maandag- en woens dagmiddag, dus buiten het officiële congresgedeelte. De maandag had daardoor minder dan anders het wat rommelige karakter van alleen maar aankomstdag. Daar droeg bovendien niet weinig toe bij de ontvangst die 's-middags de gasten werd aangeboden door de V.D.A. samen met een uitgevershuis dat de meeste internatio nale archief publicaties in zijn fonds heeft, 's Avonds kon men overigens luisteren naar de gebruikelijke lezing met lichtbeelden over de ontvangende stad; hier gehou den door de directeur van het Hamburgse Staatsarchiv. Het thema van deze archiefdag: "Neue Fragen der Forschung - neue Anforderungen an die Archive" kwam dinsdagmorgen na de officiële opening ter sprake. Het werd behandeld vanuit het sociaal- en economisch-historisch onderzoek en vanuit het contemporain-historisch onderzoek. Beide referaten kwamen voor een groot deel tot dezelfde, vrij kritisch gestelde eisen aan het archiefwezen: een andere wijze van bewaren en toegankelijk maken, een andere (vooral minder rigoureuze) vernieti gingsselectie. Beide, de een vanuit de praktijk van quantificering en structuurgeschie denis, de ander vanuit aprioristische beschouwingen over doel en object van zijn dis cipline, betoogden dat ander dan vroeger voor hun het massagëbeuren voorwerp van onderzoek is en dat de archivarissen zich hierop zouden moeten instellen. Bij grote aantallen formeel identieke stukken b.v. kan het voor de evaluatie van het gebeurde essentieel zijn om te weten welke soorten individuen erbij betrokken wa ren en in welke aantallen. Het bewaren van slechts één exemplaar als voorbeeld is dan dus zinloos. In het algemeen: bij bewerking zouden de archieven onderling op elkaar afgestemd moeten worden; met name zou overal een uniforme vernietigings selectie moeten worden toegepast. Quantitatief materiaal zou als zodanig direct toegankelijk gemaakt moeten worden, dus quantitatief bewerkt. Dit alles is natuurlijk meer gehoord, zij het hier te lande nog niet als uitdrukkelijk gestelde eisen. Nieuw voor ons was evenwel de uiteenzetting van de contemporain- historicus dat (overheids)archieven naar hun aard heerschappijarchieven zijn. Hun ordening volgens archivistische beginselen (dus naar hun aard) is daarom een toe gankelijk maken vanuit het gezichtspunt van de heersers: van boven af. Hij wenste een toegankelijkheid van onder op. Wij noteerden verder nog zijn verlangen dat [52] archivarissen aanvullend materiaal zouden verzamelen, waaruit de vervlechting van de macht duidelijk moest worden. Kortom, een nieuwe generatie aanvallen uit de historiografie op de archivistiek. Het valt te begrijpen dat er enige skepsis heerste onder de vakbroeders en -zusters. Hierna is het congresthema niet meer uitdrukkelijk aan de orde geweest. De dins dagmiddag en woensdagochtend waren gewijd aan een groot aantal voordrachten betreffende resp. "Wiederherstellung und Erganzung zerstörter Überlieferungen" en bronnen voor de geschiedenis van de emigratie overzee in de 19e eeuw, beide onderwerpen vrijwel beperkt tot de duitse interessesfeer, zij het dat de emigratie een wat wijdere dimensie kreeg doordat het achterland van de havensteden Hamburg en Bremen zich zo ver naar het zuidoosten uitstrekte en daartegenover veel emigranten uit Z.W.-Duitsland juist over Antwerpen of Rotterdam reisden. Reconstructie en aanvulling van (al dan niet verloren gegaan) archiefmateriaal is in Duitsland na de tweede wereldoorlog een brandend probleem, dat op vele ar chiefbijeenkomsten wel ergens opduikt. Interessant wegens de analogie met kolo niale béstuursarchieven was een verslag over het dupliceringsproject van de Ameri kaanse militaire-bezettingsarchieven (Office of Military Government U.S.). Boven dien werd hierbij de algemeen theoretische vraag gesteld of dit nu een vervangende, aanvullende of verdubbelende overlevering was. Er kwam geen kategorisch ant woord op. Aan de afzonderlijke referaten over diverse soorten bronnen voor de emigratiege schiedenis ging een algemene uiteenzetting: "Forschungsprobleme und Forschungs- stand" vooraf. De spreker bepleitte een gezamenlijke probleemstelling door diverse vakgebieden in verband met het complexe karakter van de materie en het dikwijls volstrekt onvermoede voorkomen van bronnen. De laatste voordracht behandelde (uiteraard zou men haast zeggen) de computerbewerking van het bronnenmateriaal. Vermeld dienen nog de indrukwekkende ontvangst van het congres door de Senaat van (de vrije- en Hanzestad) Hamburg op dinsdagavond en de rondleiding door het Hamburgse Staatsarchiv (aan andere rondleidingen hebben wij niet deelgenomen). Van laatstgenoemde valt na het uitvoerige artikel in het julinummer van Der Ar- chivar (31e jrg. Heft 3) en het eerdere in jrg. 26 (1973) Heft 2, niets nieuws te be richten of het moest zijn een particuliere zegelverzameling - het beruchte resul taat van maatschappelijk hooggeclasseerd vandalisme waarvan niet minder dan 22 laden op Holland betrekking hebben en 4\ op de bisschoppen van Utrecht. Er is een aantal duitse collega's dat geregeld met het nederlandse archiefwezen in aanraking komt. Er bestaan en ontstaan telkens weer persoonlijke betrekkin gen, ook met niet-duitse deelnemers waarvan er relatief veel zijn. Deze gelegenheid tot persoonlijke contacten in informele sfeer is voor onze Vereniging zeker niet het minst waardevolle element in de Archiefdagen. O. A. M. W. Hartong J. Rinzema [53]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1979 | | pagina 29