raadpleging inhoudt3 in strijd is met de wet. Tot die conclusie kwamen achtereen
volgens Fockema Andreae, Bijlsma, de voorzitter en een aantal leden van het Con
vent van rijksarchivarissen4 en tenslotte de minister van Cultuur, Recreatie en Maat
schappelijk Werk. Deze deelde aan de Algemene Rijksarchivaris in een brief van
15 december 1970 nr. O/MA 158.891 mee dat het KB van 1920 wat het in art. 7
sub b bepaalde betreft in strijd is met de wet en dus rechtskracht mist. De
minister verklaarde voornemens te zijn de intrekking van het KB te zullen voor
stellen bij gelegenheid van de indiening van een ontwerp voor het KB tot nadere
inrichting van de rijksarchiefdienst (bedoeld in art. 12,'lid 5, van de Archiefwet
1962). Verder schreef de minister aan de Algemene Rijksarchivaris:
"Gaarne zal ik zien, dat U de rijksarchivarissen opdraagt voortaan het stellen
van de in Uw brief genoemde voorwaarde achterwege te laten. Dit sluit uiteraard
niet uit, dat op de een of andere wijze aan een gebruiker van archiefbescheiden
wordt te kennen gegeven, dat het schenken van een exemplaar van de door hem
bezorgde afdrukken [of van het werk], waarin afdrukken voorkomen, aan de
archiefbewaarplaats, waar het stuk berust, op hoge prijs zal worden gesteld"5.
Een door art. 6 van het KB van 1903 geïnspireerde bepaling (bijna gelijkluidend aan
art. 7 van het KB van 1920) werd opgenomen in de concept-gemeentelijke archief
verordening die in 1919 door de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap
pen aan de gemeentebesturen werd aangeboden6. Ook het recente door vele
gemeenten overgenomen Rotterdamse "Reglement voor de dienst en het gebruik
van de archieven en verzamelingen, opgenomen in de gemeentelijke archiefbewaar
plaats",7 bevat de voorwaarde van een "Pflichtexemplar" en wel in art. 6:
"1. Aan een ieder die gegevens aan archiefbescheiden heeft ontleend, staat het vrij, be
houdens hetgeen daaromtrent bij of krachtens de wet of bij de opneming in de be
waarplaats is bepaald, deze gegevens te publiceren, mits hij:
a. zich verantwoordelijk stelt voor het door hem gepubliceerde;
b. een exemplaar van het door hem gepubliceerde aan de gemeente schenkt;
c. er mee instemt dat het recht om het door hem gepubliceerde opnieuw te doen
publiceren, zowel voor de gemeente als voor anderen onverkort blijft.
2. Voor het verspreiden van gegevens, ontleend aan andere documenten dan archief
bescheiden, gelden dezelfde bepalingen, met dien verstande evenwel dat vergun
ning nodig is van de gemeentearchivaris, van wiens beslissing beroep open staat op
burgemeester en wethouders".
3 C. C. D. Ebell NAB43 (1935-1936) 137) heeft verdedigd dat het recht tot raadple
ging niet inhoudt een recht tot publikatie van of naar aanleiding van het geraad
pleegde. De onjuistheid van deze opvatting behoef ik niet aan te tonen. Fruin (zie noot
2) gaat ervan uit dat de voorwaarde van art. 7 sub b niet geldt als een archiefstuk
"in een opstel verwerkt wordt en niet in zijn geheel gepubliceerd".
4 S. J. Fockema Andreae, De "mededeelingsplicht" van den archiefgebruiker, in NAB,
43 (1935-1936) 135-136; nota van de Algemene Rijksarchivaris A 87 van 28 december
1939 aan de minister van O.K.W.; vergadering van het Convent 17 november 1970.
5 De woorden tussen vierkante haken ontbreken ten onrechte.
11 Verslagen omtrent 's rijks oude archieven, 42 T (1919) 102-113.
7 NAB, 72 (1968) 143-147.
[50]
Naar mijn mening is de bepaling van het eerste lid van dit artikel in strijd met de
wet, op dezelfde gronden als voor het KB van 1920 zijn aangevoerd.
Het tweede lid (dat niet handelt over archiefbescheiden in de zin van de Rotterdamse
archiefverordening archiefbescheiden in de zin van de Archiefwet 1962)8 is niet
in strijd met de Archiefwet 1962. Ook laat de wet m.i. toe dat bij overbrenging door
een overheidsorgaan of een particulier onder de openbaarheidsbeperkende bepa
lingen de voorwaarde van een verplicht presentexemplaar wordt opgenomen. Ik
weet dat sommige model-overeenkomsten waarbij particuliere archieven ter bewa
ring in een archiefbewaarplaats worden afgestaan, iets dergelijks bepalen.
Men dient hiermee echter, meen ik, voorzichtig te zijn. De prijzen van boeken zijn
tegenwoordig vaak dermate hoog dat van een onderzoeker die vaak bescheiden
uit meer dan één bewaarplaats gebruikt niet gevergd kan worden al die instellin
gen een gratis exemplaar te bezorgen. Zelfs regelingen voor een wettelijk depót voor
boeken voorzien in een tegemoetkoming in de kosten (het verschil overigens met
archieven is dat de openbaarheid en kosteloze raadpleging van archiefbescheiden
wettelijk zijn verankerd). Het aanbrengen van een onderscheid tussen commer
cieel en niet-commercieel gebruik of tussen publikaties waarvoor veel en die waar
voor weinig gebruik van archiefbescheiden is gemaakt, lijkt mij eveneens af te raden.
Men vervalt daarmee gauw in willekeur: het niet uit commerciële overwegingen
opgezette onderzoek kan blijken te leiden tot een kassucces; een zuiver commer
ciële publikatie kan mede bijdragen tot een grotere bekendheid met de mogelijk
heden van archiefonderzoek in het algemeen en van een bepaalde archiefdienst in
het bijzonder. Deze belangen zouden geschaad kunnen worden door de praktijk van
een verplicht presentexemplaar, in de gevallen waarin de voorwaarde daartoe mis
schien formeel wel verdedigbaar zou zijn.
F. C. J. Ketelaar
SUMMARY
The complementary copy of a publication based on research in archives
According to some municipal by-laws, the user of archives is obliged to present to
the archival institution a complementary copy of his publication based on research
in the municipal archives. This obligation, the author points out, is contrary to the
provision of the Archives Act (English text published in Nederlands Archievenblad,
vol. 75 (1971) p. 190-208 that provides that all persons have the right to consult free
of charge the archives kept in the repositories. In the Netherlands there is no legal
deposit. Publishers' firms however are used to present a copy to the Royal Library
voluntary.
8 Ingevolge de slotbepalingen van de koninklijke besluiten van 1903 en 1920 zijn
onder "archiefstukken" ook begrepen de in een rijksarchiefbewaarplaats bewaarde
handschriften die geen deel uitmaken van een der in de bewaarplaats berustende ar
chieven.
[51]