Strafvordering) en of dus de artt. 98 en 106 van dat wetboek van toepassing zouden
zijn. Ik neig tot een ontkennend antwoord: een particulier zou anders zijn geschrif
ten aan huiszoeking of inbeslagneming kunnen onttrekken door ze, onder beding
van geheimhouding, aan een archivaris toe te vertrouwen. Ten aanzien van geheime
overheidsarchieven bestaat voor de archivaris wèl een verschoningsrecht.12
De artt. 98 en 106 Sv. beschermen wèl het advocatenarchief, daar de advocaat het
verschoningsrecht heeft. Dit geldt m.i. ook wanneer het advocatenarchief is opge
nomen in een rijks- of gemeentelijke bewaarplaats. Het verschoningsrecht van de
advocaat gaat naar mijn mening als het ware over op de nieuwe beheerder: deze
is ten aanzien van het archief te beschouwen als manus ministra van de advocaat
en heeft daarom, evenals bv. het kantoorpersoneel van de advocaat, het verscho
ningsrecht van art. 218.
Mocht men dit toch te riskant vinden, dan late men de eigendom van het op te
nemen advocatenarchief bij de advocaat c.q. bij de maatschap ("het kantoor")13.
De archivaris kan zich dan mocht hij door de justitie benaderd worden van
het archief ontlasten door teruggave aan de eigenaar (analoog aan hetgeen art. 1763
BW bepaalt ten aanzien van bewaargeving). Men kan veiligheidshalve in de over
eenkomst bepalen dat de archivaris verplicht is, zodra justitiële (of fiscale) autori
teiten om inzage van stukken vragen, hiervan mededeling te doen aan het advocaten
kantoor en inmiddels de inzage te weigeren. De opneming van de betreffende stuk
ken zou dan met onmiddellijke ingang beëindigd moeten worden. Van belang is ook
dan te regelen op wie de eigendom van het archief overgaat na overlijden van de
advocaat die het archief gevormd heeft, indien het archief niet als "kantoorarchief"
maar als archief van een bepaalde advocaat in de bewaarplaats is opgenomen.
Het aan de advocaat toekomende verschoningsrecht brengt verder met zich mee dat
de voorwaarden waaronder een advocatenarchief in een archiefbewaarplaats wordt
opgenomen, stringenter moeten zijn dan bij andere particuliere archieven. De cliënt
van de advocaat mag hogere eisen stellen aan de bescherming van de corresponden
tie met zijn advocaat, dan aan de bescherming van zijn briefwisseling met anderen,
die zich niet op art. 218 Sv. kunnen beroepen. Deze bescherming is de archivaris
zeer wel toevertrouwd: hij beseft dat openbaarheid van archieven ter wille van his
torisch onderzoek niet kan bestaan zonder geheimhouding ter bescherming van de
privacy. De afweging van deze twee aspecten is het voornaamste element van het
archivarisambt, ja is zelfs in wezen een element van onze rechtsstaat. De zaak-
Menten heeft er opnieuw en terecht de aandacht op gevestigd.
30 januari 1979
F. C. J. Ketelaar.
12 Vgl. artt. 98, 272, 463 Wetboek van Strafrecht, art. 59 Algemeen rijksambtenaren
reglement; J. M. van Bemmelen, Strafvordering. Leerboek van het Nederlandse straf
procesrecht ('s-Gravenhage 1957 6) 169.
13 De praktijk kan tot gevarieerde oplossingen dwingen: soms bestaat het advocatenkan
toor uit een maatschap van besloten vennootschappen, waarbij iedere advocaat direc
teur ener BV is. De vraag is dan wie de eigenaar van het archief van een bepaalde
advocaat is: de maatschap ("het kantoor") of de BV?
[44]
BIJLAGE I
Door de Tweede afdeling van het algemeen rijksarchief aan de gebruiker
van beperkt toegankelijke archieven ter tekening voorgelegde verklaring
Ondergetekende,verklaart ten aanzien van de hem/haar ter inzage gegeven
bescheiden uit het archiefdat hij/zij:
1. de uit bovengenoemde bescheiden verkregen gegevens slechts voor wetenschap
pelijke doeleinden zal aanwenden en niets zal publiceren of op andere wijze
openbaar maken waardoor de belangen van nog in leven zijnde personen on
evenredig worden geschaad;
2. met het oog op deze bescherming van de belangen van nog in leven zijnde per
sonen niet tot publikatie zal overgaan dan na schriftelijke toestemming van de
Algemene Rijksarchivaris, aan wie daartoe de te publiceren tekst vóóraf dient
te worden voorgelegd.
Een eventuele afwijzende beschikking van de Algemene Rijksarchivaris zal de mo
tieven van de afwijzing aangeven.
BIJLAGE II
Advocatenarchieven in rijks- en gemeentelijke archiefbewaarplaatsen
(Voor zover geregistreerd bij het Centraal Register van Particuliere
Archieven te Utrecht)
1. Stukken van de advocaat Johannes Schutte te Goor, 1621-1670. 4 delen en 1
omslag (kasboeken, aantekeningen en één register van procedures, 1635-1652).
Rijksarchief Overijssel.
2. Stukken van advocaten in de familie Van den Bergh te Roermond: Arnold van
den Bergh, 1662-1687; Herman Jacob van den Bergh, 1697-1720; Arnold Jo
seph van den Bergh, 1721-1740; Arnold Christoffel van den Bergh, 1750-1794,
8 omslagen.
Rijksarchief Limburg.
3. Register van "vacatiën ende besoignes" van de advocaat Carel van Brienen te
Maastricht, 1668-1678, 1 deel met inliggend losse stukken.
Rijksarchief Limburg.
4. Aantekeningen van mr. Johannes Tonckens betr. zaken waarin hij als advo
caat in de stad Groningen is opgetreden, 1699-1737, 1 deeltje en stukken betr.
twee processen waarin een latere mr. Johannes Tonckens als advocaat optreedt,
1780-1783.
Rijksarchief Drenthe.
5. Stukken betreffende de advocatenpraktijk van Arend en Jan Jacob Ram bij
het Hof van Utrecht, 1736-1742.
Gemeentearchief Utrecht.
6. Stukken behorende tot het archief van mr. Th. F. Santvoort te 's-Hertogen-
[45]