Openbaarheid en privacybescherming in het bijzonder
met betrekking tot advocatenarchieven*
De zaak Menten
Hoe belangrijk archieven zijn als geheugensteun voor de administratie, als bewijs
materiaal voor de recht- en bewijszoekende burger en als bronnen voor historisch
onderzoek heeft de zaak van de van oorlogsmisdaden verdachte Menten nog weer
aangetoond. Het al of niet aanwezig zijn in het archief van het ministerie van Justitie
van enige schriftelijke neerslag van mondeling gedane toezeggingen vormde voor
werp van onderzoek, zowel voor de door de regering ingestelde onderzoekscom-
missie-Schöffer, als voor drie door de rechter-commissaris aangewezen ambtenaren
van het Algemeen Rijksarchief. De conclusie van deze collegae was dat een beves
tigend of ontkennend antwoord niet kan worden gegeven door het ontbreken van
registraties (sic!). Wat wel uit de archieven te voorschijn kon komen was het rap
port over de Velser affaire. De minister van Justitie had zich eens op de Archiefwet
1962 beroepen ter verdediging van zijn beslissing het rapport over de Velser affaire
niet openbaar te maken. Met het oog op de bescherming van de privacy aldus
indertijd de minister bestond er bezwaar tegen om "een uitzondering te maken
op de in de Archiefwet 1962 (art. 5) neergelegde regel, dat de geheimhouding van
overheidsstukken in beginsel eerst na 50 jaar wordt opgeheven". Terecht heeft het
bestuur van de Vereniging van Archivarissen in Nederland bij brief van 6 december
1978 gereageerd op perspublikaties (o.a. in NRC-Handelsblad van 23 november
1978), die aan deze merkwaardige uitleg van de Archiefwet 1962 waren gewijd.
De huidige minister van Justitie haastte zich aan het VAN-bestuur terug te schrij
ven dat aan de in de pers geciteerde woorden niet de conclusie mag worden ver
bonden "dat mijn ambtsvoorganger van mening zou zijn geweest, dat bedoelde wet
of daarop berustende uitvoeringsmaatregelen de vrijheid van de overheid zouden
beperken om, indien zij dit opportuun acht, onder haar berustende archiefbeschei
den vóór het verstrijken van die termijn van 50 jaar openbaar te maken. Uit de
publikatie van het rapport van de z.g. commissie-Versteeg over de Velser affaire
(zij het met weglating van de namen van een aantal bij die kwestie betrokkenen),
waartoe op 6 december 1978 werd overgegaan, blijkt nog eens ten overvloede dat
ook ik die zienswijze niet deel".
Behalve naar overheidsarchieven gaat in de zaak-Menten de belangstelling uit naar
archieven van particulieren. Daaronder neemt het archief van Mentens vroegere
Bewerking van mijn artikel "Advocatenarchieven" verschenen in het Advocatenblad
59 (1979) 25-29.
[38]
advocaat mr. L. G. Kortenhorst een voorname plaats in. De publieke opinie vraagt
zich af, waarom dit archief (berustend in een openbare archiefbewaarplaats, het
Algemeen Rijksarchief) niet openbaar is.
Openbaarheid
Openbaarheid: dat is het sleutelbegrip van iedere archiefwetgeving sedert 1790,
toen in Frankrijk voor het eerst de burger recht kreeg op toegang tot de papieren van
de overheid.1 In de noordelijke Nederlanden duurde het tot 1829 eer de openbaar
heid van de publieke archieven werd gedecreteerd. De thans geldende Archiefwet
1962 bepaalt (evenals de wet uit 1918) dat de archiefbescheiden welke in de archief
bewaarplaatsen van de overheid berusten, openbaar zijn. Dit wil zeggen dat ieder
bevoegd is de bescheiden te raadplegen en daarvan of daaruit afbeeldingen, afschrif
ten of uittreksels te maken of op zijn kosten te doen maken. De overheidsorganen
zijn verplicht hun archieven uiterlijk na 50 jaar over te brengen naar een der in de
wet bedoelde archiefbewaarplaatsen, waar zij dus openbaar zijn. Deze overbrenging
kan ook eerder geschieden en, met machtiging van de minister van CRM, ook wor
den opgeschort. Van die opschortingsmogelijkheid is o.m. gebruik gemaakt ten
aanzien van de huwelijksgoederenregisters en het curateleregister, daar de admini
stratie die langer dan 50 jaar nodig heeft. Dit illustreert tevens dat openbaarheid
niet afhankelijk is van overbrenging. Immers, de genoemde registers zijn openbaar,
zij het in beperktere zin dan volgens de Archiefwet 1962: ieder kan er inlichtingen ujt
verkrijgen, maar men is niet bevoegd tot raadpleging of kopiëring.2 In deze geval
len berust de openbaarheid op een wettelijke regeling, in andere gevallen is de
overheid alleszins bevoegd haar archieven ook vóór de overbrenging (dus in het
algemeen vóórdat ze 50 jaar oud zijn) ter vrije raadpleging open te stellen. Zo zijn
de notulen van de ministerraad reeds na 20 jaar voor wetenschappelijk onderzoek
openbaar en krijgt iedere bonafide onderzoeker zonder veel moeite toegang tot
recente overheidsarchivalia.3 De gunst van openbaarheid buiten het regime van
de Archiefwet 1962 zal overigens veranderen in een recht op informatie, wanneer
de Wet openbaarheid van bestuur (Stb. 1978, 581) in werking zal zijn getreden.
Openbaarheid is dus de regel van de Archiefwet 1962, maar geen regel zonder uit
zonderingen. De openbaarheid van in een archiefbewaarplaats berustende beschei-
1 M. A. P. Meilink-Roelofsz, Van geheim tot openbaar; een historiografische verken
ning (Leiden 1970); H. J. van Meerendonk - A. E. M. Ribberink, De oorsprong van
de openbaarheid, in: Verslag en bijdragen rijksarchiefschool 1970-1971, 35-44.
2 Over verschillende vormen van openbaarheid buiten de archiefwetgeving zie F. C. J.
Ketelaar, Openbare registers; poging tot inventarisatie, in: Weekblad voor privaat
recht, notaris-ambt en registratie, 102 (1971) nr. 5114.
3 De aanwijzingen inzake de openbaarheid van de notulen van de ministerraad zijn ge
publiceerd in de Nederlandse Staatscourant 1973, nr. 50. Voor raadpleging van de
nog niet overgebrachte archieven van de ministeries gelden (per ministerie verschil
lende) richtlijnen. Deze zijn samengevat in het rapport "Verkorting van de overbren
gingstermijn van archiefbescheiden", op 4 maart 1974 door een commissie van de
Archiefraad uitgebracht. De voor het ministerie van Justitie geldende richtlijnen zijn
gepubliceerd in Advocatenblad, 59 (1979) 28.
[39]