op Mej. Maris en de heer Driessen konden voortbouwen, maar ook omdat heel wat van de door hen vervaardigde "toegangen" tot velerlei onderdelen van het hof- archief zoals de diverse reeksen regesten van brieven van en aan het Hof, ge maakt door Dr. J. S. van Veen naast de thans gereedgekomen "definitieve" inventaris zeer wel bruikbaar blijven als aanvullende ontsluitingsmiddelen. Terecht is in de Inleiding van Mej. Maris dan ook een lijst van deze additionele nadere "toegangen" opgenomen.13 Wat het geschiedkundig overzicht van het Hof als instituut betreft, geschetst in de eerste negen hoofdstukken van de inleiding: dit is aldus ingericht, dat de schrijfster eerst een in wezen chronologisch opgezet overzicht geeft van de ontwikkeling van het Hof als gewestelijke en later "departementale" instelling, ingedeeld in zes opeenvolgende perioden die even zovele hoofdstukken uitmaken, waarna zij in de hoofdstukken VII tot en met IX eveneens "tijdperksgewijze" nader ingaat op de wordingsgeschiedenis van de successieve instructies of kanselarij-ordonnan ties van het Hof, die deszelfs onderscheidene competenties nader bepaalden, alsmede op de politieke en juridsche achtergronden daarvan. IV. Een geschiedboek. Zoals het gehele rechtshistorische oeuvre van Mej. Maris haar in 1939 verschenen Utrechtse dissertatie over De reformatie der geestelijke en kerkelijke goederen in Gelderland ('s-Gravenhage 1939) demonstreert dat al ad oculos is ook dit "opus" van haar hand weer een doorwrochte historisch-wetenschappelijke studie, direct ge baseerd op een diepgaand bronnenonderzoek en aldus een ware schat aan innove rende informatie "uit de eerste hand" bevattend. Impliciet stuiten wij daarmee op de vierde misschien wel de meest belangrijke factor, die tot de volumineuze omvang van deze Inleiding heeft bijgedragen: gezien haar notoire acribie, haar minutieuze bronnenonderzoek en haar zeer grote bronnenkennis heeft zij zo vele "notabilia" als het ware "boven water gehaald", dat zelfs bij het hanteren van een zo geserreerd en efficiënt mogelijke "opslagtechniek" een "pakhuis" van ruime af metingen noodzakelijk was. Haar grondige, alsmaar naar verdere perfectionering strevende werkwijze vindt men om zo te zeggen weerspiegeld in haar inleiding. Tot op het moment, waarop haar kopij ingeleverd moest worden, heeft zij naar vervol making van haar product gestreefd gezien de vele "aanvullingen" en "bijvoegsels". Dat in aanmerking genomen alsmede het feit, dat al sinds Van Spaen, ergo reeds sinds de nadagen van het ancien régime, aan het ordenen, beschrijven en inventari seren van dit archief gewerkt is, kan men met recht van een moeizame en langdurige voorgeschiedenis van dit werk spreken Zeker, als men zich vanuit een zuiver archivistisch-beleidsmatige invalshoek op het standpunt zou stellen, dat een inleiding tot een inventaris geen fundamenteel brok geschiedschrijving behoeft of zelfs mag opleveren, dan zou deze inleiding laboreren aan een "teveel", dan had de schrijfster zich er "gemakkelijker" van af kunnen of 13 Maris, Inleiding pp. 261-262. In dit verband zij o.m. gewezen op: k) Lijsten van de criminele procesdossiers, 1544-1811 (inv. nrs. 4524-4785); p) Lijsten van processen in cas van appèl en revisie (inv. nrs. 6317-6800 en 6843-6862). [14] misschien zelfs moeten maken. Maar haar pur sang (rechts)historisch-wetenschap- pelijke instelling, haar voorbeeldige werkijver ook na haar pensionering en haar weergaloze deskundigheid in dezen hebben haar nolens volens op het terrein van de "echte" juridisch- en staatkundig-historische geschiedschrijving gebracht. En als "consument" aarzel ik niet haar mede namens mijn toekomstige mede gebruikers daarvoor grote erkentelijkheid te betuigen. V. Een "Fundgrube" voor rechtshistorisch onderzoek. In het bijzonder voor rechtshistorici vormt haar dopeling een ware "Fundgrube", een echt fundament voor verder onderzoek met vele als het ware "ingebouwde" handreikingen daartoe. Enkele voorbeelden moge ik in dit verband noemen. Zo be nadrukt zij herhaaldelijk het eminente juridische en politieke belang van de in 1549 door Karei V gedane toezegging, dat de toetreding van Gelre en Zutphen tot de zgn. Bourgondische Kreits geen afbreuk zou doen aan zijn eerdere, in het Verdrag van Venlo vervatte belofte, dat hij zijn Gelderse onderzaten zou "onderhouden als lithmaet ende ondersaten des Romschen Rijcx" (art. 4), hetgeen in latere jaren tot allerlei juridische en politieke conflicten aanleiding gaf.14 De concrete voorbeelden, dit zij daarvan onder verwijzing naar de bronnen geeft, openen in het staatsrechts- historische vlak de meest belangwekkende perspectieven. In niet mindere mate is dit het geval met het vele door haar aangedragen materiaal over de mate van toepasselijkheid van de "utlandische rechten" in het Gelderse, één van de centrale, telkens weerkerende "topics" in haar betoog,15 welk materiaal, evenals haar verwijzing naar de 17de-eeuwse Index librorum Curiae Provincialis Geldriae et Zutphaniae, berustend in het hofarchief,16 interessante vooruitzichten opent voor een nadere studie over de receptiegeschiedenis van het Romeinse en Ca nonieke recht in Gelderland. Evenzo leveren haar diepgaande besprekingen van de genese van de successieve kanselarij-ordonnanties17 en de min of meer authentieke interpretaties daarvan18 in samenhang met de laat-17de-eeuwse Modus procedendi in Curia Gelriae usitatus19 belangrijke bouwstenen op voor een meer gericht onder zoek naar het "voor den Hove" gepractiseerde procesrecht.20. Een intrigerend "lekkerbeetje" in rechtshistorische zin vormt voorts haar vinger wijziging en passant in een noot naar de uitvoerige correspondentie tussen de Leuvense jurist-hoogleraar Elbert de Leeuw alias Leoninus en de stad Nijmegen omstreeks het midden van de zestiger jaren der 16de eeuw.21 Zonder moeite ware deze enuntiatieve en exemplarische opsomming verder uit te breiden, bij voorbeeld 14 Maris, Inleiding pp. 2-3, 20, 22, 40 nt. 54 en 150. 15 Maris, Inleiding pp. 2, 22, 131, 150, 193, 230. 16 Maris, Inleiding p. 238. 17 Maris, Inleiding hfdst. VII-IX. 18 Zoals die van Philips II van 26 jan. 1557 en 8 aug. 1559 (Maris, Inleiding pp. 151-154). 19 Maris, Inleiding pp. 192 en 198 nt. 242. 20 Vgl. hierna p. 17. 21 Maris, Inleiding p. 164 nt. 206 (vgl. p. 165 nt. 209). [15]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1979 | | pagina 10