Boekbespreking
A. Mensema, Inventaris van het archief van het huis Oldhagensdorp te
VoUenhove 1262-1862. I. Inventaris. II. Regestenlijst en Index. Zwolle
1977. XXXV en 443 blz.
De twee kloeke delen die ik ter recensie ontving bevatten een op het eerste gezicht
voorbeeldig lijkende inventaris, voorzien van alle denkbare hulpmiddelen: inleiding,
lijst van bewoners, genealogische tabellen, concordanties, een index en een regesten-
lijst. Het is een inventaris die de maker veel hoofdbrekens zal hebben gekost en er
waren stellig veel puzzles op te lossen als gevolg van de omstandigheid dat het archief
al veel lotgevallen en bewerkingen had ondergaan voordat het deze definitieve orde
ning en beschrijving kreeg. Er is met grote nauwkeurigheid gewerkt en dat er af en
toe toch wat lichtvaardig met het herkomstbeginsel is omgesprongen zij de auteur
gaarne vergeven.
De bezwaren die ik tegen dit werkstuk heb zijn van geheel andere aard. Kort gezegd
komt het hierop neer: de omvang en de uitvoerigheid van deze inventaris staan in
wanverhouding tot de belangrijkheid van het archief. Ik wil hier wat nader op ingaan
omdat ik de indruk heb dat dit verschijnsel niet op zichzelf staat. Ook elders zijn
symptomen te bespeuren van de buitensporige uitvoerigheid die ik in deze inventaris
zo betreur. Indien wij op deze weg doorgaan kunnen we het aantal manjaren dat
nodig is om de achterstand in inventariseren weg te werken gerust op honderddui
zend stellen. Misschien is deze tendens een reactie op oudere inventarissen waarin
bijvoorbeeld een beschrijving als "stukken betreffende de kerk van Loenen, 1422-
1844, 1 pak" de aanwezigheid van allerlei belangrijke stukken over patronaatsrecht,
de restauratie van een toren, predikantsbenoemingen of kosterijgoederen verhulde en
waarin het niet zelden voorkwam dat in zo n pak stukken bleken te zitten die er niet
in thuis hoorden. Haast, gemakzucht, of onvoldoende inzicht in het belang van der
gelijke stukken kunnen hier een rol gespeeld hebben. Maar het is ook gemakzucht
wanneer men bij het ineenzetten van de inventaris de volledige tekst van de fiches
overneemt en nalaat stukken samen te voegen en samen te beschrijven zo vaak dat
mogelijk en wenselijk is. Het is ook gemakzucht om verouderde of voor de gemid
delde bezoeker onbegrijpelijke termen te handhaven zoals hier "momber", "aange-
storven dading erven en goed", "cessie", "lijftucht" en wat niet meer. Het
laatste woord krijgt hier ongewild een komisch accent in de beschrijving van nr. 199
waarin we lezen dat in 1628 een echtpaar een "akte van wederzijdse lijftucht" op-
334
maakt. Het is dringend nodig dat op de archiefschool ook aan deze zaken aandacht
wordt besteed opdat een volgende generatie van archiefambtenaren zich bekwaamt
in het maken van meer gestroomlijnde inventarissen die ook over twintig jaar nog
voor de gemiddelde bezoeker begrijpelijk zullen zijn.
Het hier beschreven archief is zeker de moeite waard. Het is het archief van een huis
te Vollenhove, bewoond door rooms-katholieke families. We vinden er de gebruike
lijke eigendomsbewijzen en familiepapieren, er is enige correspondentie en er zijn
wat stukken over een schuilkerk die in het huis is geweest. Er zitten veel oudere
stukken in, zoals blijkt uit de regestenlijst van 387 nummers, lopend van het jaar
1262 tot 1577. De omvang wordt in de inleiding niet vermeld, maar zal de drie meter
niet te boven gaan. Weliswaar telt de inventaris 1064 nummers, maar delen zijn er
nauwelijks en bijna elk stuk kreeg een afzonderlijke beschrijving, dus erg omvang
rijk kan dit archief niet zijn. Het is een archief dat vooral voor streekhistorici en
genealogen het nodige materiaal zal opleveren. Ik heb de indruk dat de beschrijvin
gen ook speciaal op deze categorie bezoekers zijn gericht: van de namen die voor
komen in de talrijke transportakten, akten van "approbatie", boedelscheidingen en
kwitanties wordt ons er nauwelijks een bespaard. Alleen de brieven komen er verge
lijkenderwijs bekaaid af. We krijgen daarvan alleen de naam van de afzender en
het jaartal te weten. De beschrijvingen van de ca. vijf devotieprentjes zijn
daarentegen voorzien van een N.B. waarin de naam van de afgebeelde heilige ver
meld wordt. Ik dacht eerst dat dat gedaan was in het belang van eventuele ikono-
grafisch geïnteresseerde bezoekers, maar dan zouden die namen toch wel in de index
zijn opgenomen en dat is niet het geval.
De regestenlijst is tot een soort oorkondenboek uitgedijd. Het langste regest, tevens
het laatste, beslaat bijna drie bladzijden en geeft de inhoud weer van een akte van
scheiding en deling van een nalatenschap. Was deze akte een jaar later verleden of
was zij niet op perkament doch op papier geschreven, dan zou zij niet in de regesten
lijst zijn opgenomen. Natuurlijk zullen de charters in dit archief voortaan weinig te
lijden hebben, want er zullen niet veel mensen zijn die het nog nodig vinden de
stukken zelf te raadplegen. Maar is dit nu de weg die wij op moeten om de proble
men die vast zitten aan charterberging en aan overvolle studiezalen op te lossen?
Erover nadenkend vind ik dat wel een aantrekkelijk idee. Geen gezeur van bezoekers,
want die zitten elders in bibliotheken de honderden meters gedrukte inventarissen
te bestuderen en vragen maar een doodenkele keer een fotocopie van een stuk aan.
En wij maar inventariseren, het werk waar we per slot van rekening voor opgeleid
zijn en we worden weer tot de wereldvreemde kamergeleerden van weleer. Maar
reëel is het niet. De mankracht ontbreekt om alle archieven op een dergelijke minu-
tieuse manier te beschrijven en grote archieven konen dan helemaal niet meer aan
bod. Bovendien schiet men door een dergelijke uitvoerigheid zijn doel voorbij, zeker
bij grotere archieven. Een landkaart die even groot is als het land dat in kaart ge
bracht is, mist zijn functie.
Inventariseren is niet alleen de kunst van het exact beschrijven, het is ook de kunst
van het weglaten en die kunst is hier te weinig beoefend.
E. P. de Booy.
335