museum voor de bezoeker een inspirerende belevenis moet zijn, geldt ook voor archieven. Alleen dan zal het tot een voortgezet gebruik van archieven en collecties komen. Dit impliceert dat de educatieve taak met élan en met visie en op een creatieve wijze moet worden aangepakt. De door Riezenkamp voor de musea ge wezen richting zou dan ook door de archieven ingeslagen dienen te worden, om het educatieve werk werkelijk tot een integrerend en waardevol bestanddeel van de totale archieftaak te doen uitgroeien. Een belangrijke alinea uit de genoemde nota geeft de reden, waarom Riezenkamp het onderwijs (met het vormingswerk) als de voornaamste doelgroep van het educatieve werk in de musea beschouwt: 'De groot ste kans op een blijvende ervaring lijkt mij eerder aanwezig indien de confrontatie gericht en volgens plan gebeurt, aangepast aan de ervaringswereld van de bezoeker, ingepast in een leerprogramma dat op dat moment voor hem actueel is, of wellicht juist daarmee in conflict, maar dat alles in elk geval doelbewust.' Tentoonstellingen niet alleen-zaligmakend Het is onvermijdelijk dat ook de archieven hun publiek, in meerdere mate dan tot nog toe gebeurt, in de sector 'onderwijs' zullen gaan zoeken. Hierdoor lijkt een groter publiek bereikt en gediend te kunnen worden. Dit neemt niet weg dat de archieven bepaald tot een andere manier van educatief-functioneren zullen moeten komen dan de musea. Wat samenwerking met deze instellingen natuurlijk niet hoeft uit te sluiten. Een wezenlijk onderscheid tussen beide soorten instellingen is dat in de musea primair dingen tijdelijk of permanent tentoongesteld zijn, dat is in de archie ven niet het geval. Deze geëxposeerde objecten doen door hun realiteitskarakter of door hun aard van naar-realiteiten-verwijzende voorstellingen in zekere zin een direct appèl op elke waarnemer. De taak van de educatieve dienst van een museum is dan ook primair om een confrontatie te bewerkstelligen tussen geëxposeerde realia en bezoekersgroepen, welke kunnen verschillen naar leeftijd, ontwikkeling en bevat tingsvermogen. Het materiaal waar de archieven over beschikken is in het algemeen gesproken weer barstiger. Archiefstukken geven hun inhoud (geheim, betekenis, waarde) vaak min der gemakkelijk prijs dan museumstukken, waaraan doorgaans op het eerste gezicht al van alles te beleven valt. Er is in de archieven ook geen permanente expositie. Zelfs waar het om visuele en om andere kwaliteiten aantrekkelijke stukken gaat, zal men daarmee toch niet gauw een permanente tentoonstelling inrichteh. Dan kan namelijk het behoud van de aldus overvloedig aan licht blootgestelde stukken niet voor lang gegarandeerd worden. En dat is een optreden strijdig met de allereerste taak van de archivaris: het in goede en geordende staat bewaren van net aan hem toevertrouwde. Een permanente tentoonstelling ten dienste van het educatieve werk is weliswaar niet helemaal uitgesloten, maar zal zich ongetwijfeld moeten behelpen met facsimilé s, reproducties enz. Zo adviseert de gemeentearchivaris van Utrecht, dr. J. E. A. L. Struick (in: 'Bouwen voor bezoekers'; N.A.B. LXXXI, 1977 p. 441) een opstelling te maken met foto's van hoogtepunten uit het eigen archiefbezit. Toch, waar het gaat om de confrontatie met een stuk in archiefmateriaal gestold verleden! zal 'echt' altijd beter blijken te zijn dan 'namaak'. Het laten bekijken van originelen [326] zal niet geheel mogen ontbreken, maar het in handen geven ervan aan scholieren zal zeer beperkt moeten blijven. In tegenstelling tot getypte transcripties kan men van foto's of fotocopieën van documenten een heel authentieke indruk opdoen. Behalve uitzonderingen eist archiefmateriaal doorgaans een langduriger en diepgaander con frontatie met de bezoeker voordat het zijn behoeften aan kennis, ontroering, inzicht en schoonheid zal kunnen bevredigen. Deze ervaring echter zal er wanneer de con frontatie goed verloopt des te boeiender en indrukwekkender om zijn. Daarom is een goed voorbereide en terdege afgewogen aanpak van de educatieve presentatie vereist. Wat voor de museale sfeer geldt, geldt ook voor de archieven, dat optimaal resultaat alleen te verwachten is, als de confrontatie ingepast is in een leerprogramma, dat op dat moment voor de bezoeker actueel is. Dit lijkt alleen te verwezenlijken als er een goed en geregeld contact is van de educatieve medewerkers in de archieven met do centen van de diverse onderwijssectoren. De sector onderwijs Omdat de praktijk leert dat er voorshands slechts een beperkte mogelijkheid is om groepen educatief te begeleiden, is het weinig zinvol om alle sectoren van het onder wijs in gelijke mate naar de archieven toe te halen. Gezien de moeilijkheden om te komen tot werkelijk zinvol gebruik van archiefmateriaal, zal het geboden zijn zich bij het samenstellen en aanbieden van educatieve programma's te richten op de meest voor de hand liggende doelgroepen. Dit houdt in dat groepen, waarvan verwacht kan worden dat ze minder zinnig bij het educatief functioneren kunnen worden betrok ken, geweerd worden. In dit verband is de vraag op zijn plaats: of, zoals het blijkens de genoemde enquête uit 1974 het geval was, er voornamelijk op aanvraag moet worden gewerkt, of dat er meer actief wervend moet worden opgetreden? Afwachten totdat door de buiten wacht spontaan de hulp van het archief wordt ingeroepen betekent: minder druk bezoek, maar wel incidenteel veel voorbereidend werk in verband met zeer speci fieke vraagstellingen. 'Wervend' impliceert dat voor diverse categorieën program ma's worden gereed gemaakt, die in folders of via de pers aangeboden worden aan de potentiële cliëntele. De onderwijssectoren zijn via leraren en instituten eenvoudig te bereiken. Een wat gechargeerde exclamatie van de heer Struick: 'Wij kunnen kiezen tussen adverteren en ondergaan', laat er geen twijfel over bestaan, dat hij actieve werving prefereert boven gelaten afwachten. Dit is een juist standpunt, maar heeft natuurlijk zijn consequenties in de personele sfeer. Educatief werk als een vulkarwei van overigens met andere zaken belaste archiefambtenaren hoort hiermee wel tot het verleden. Minstens één vrijgestelde per klein of middelgroot archief zal zich met dit werk moeten gaan bezighouden, terwijl de grote archiefdiensten teams moeten samenstel len om de bij wervend opereren te verwachten response het hoofd te kunnen bieden. Tn een dergelijk team zullen één of meer full-time educatieve medewerkers moeten samenwerken met diverse incidenteel in te schakelen overige archiefambtenaren. Basisonderwijs Voor de verdere ontplooiing van het educatieve werk in de archieven is vereist dat 327

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1979 | | pagina 28